Vrijmetselaarstaal 5 Thoth 2020 nr.5
EEN
ONBEPAALD LIDWOORD
Alles
wat vrijmetselaren doen wordt geïnspireerd door ‘een hoog beginsel’. Het
onbepaald lidwoord is hier de belangrijkste van die drie woorden. Abstracter –
of voor de cynici onder ons: leger, nietszeggender, – kan de inspiratiebron
niet geformuleerd worden.
Wat
een taaluiting betekent wordt niet bepaald door de gebruikte woorden, maar door
de context waarin die woorden gebruikt worden. Zonder context zijn woorden
‘middelpunten in een cirkel zonder omtrek’. Laat ons die context dus
onderzoeken.
De
context waarin de vrijmetselaren hun woorden betekenis geven is een mythe over bouwmeester Hiram Abiff die een tempel bouwt waarin harmonie heerst. Die mythe zelf staat niet in de Bijbel, de
inspiratiebron waaraan de namen in de mythe, de tempelbouw en de zuilen J &
B worden ontleend.
In hun rituelen maken de vrijmetselaren veelvuldig gebruik
van ‘Bijbelse taal’ en Bijbelse ‘metaforen’, zowel uit het Oude als Nieuwe
Testament. Vreemd is dat niet, want in de cultuur en in de verschillende
perioden waarin de ritualen geschreven en herschreven werden, was de Bijbel het
algemene referentie-kader.
‘Een
hoog beginsel’ krijgt in de vrijmetselaarsrituelen gestalte in het symbool van ‘de
Opperbouwmeester van het Heelal’. Dat is de concretisering van de abstractie
die op de achtergrond overeind blijft. De 18- en 19-eeuwse
ritualen zien in de Opperbouwmeester God, de Grote Geometer, die met de
Passer de juiste maat geeft aan de dingen.
Die
associatie met God wordt door veel Broeders, al of niet gelovig, nog vaak gemaakt.
In de vrijmetselarij van nu, waarin het merendeel van de Broeders niet (meer)
gelooft in een persoonlijke God (die zich met de mens bemoeit, zijn gedrag
beloont/bestraft, gevoelig is voor aanbidding, offers en smeekbeden), ligt de
‘Opperbouwmeester van het Heelal daarom als symbool gevoelig.
De
taak van een symbool is dat het in zich verenigt wat in de werkelijkheid mensen
verdeelt. Wil het symbool ‘de Opperbouwmeester van het Heelal’ die
lastige taak kunnen vervullen, moet het in zich de uitersten verenigen: zij die
wel en zij die niet in [het bestaan van een] God geloven, zij die de Bijbel als
het Woord van God zien en zij voor wie de Bijbel het bewijs is dat de mens in
staat blijkt zijn eigen ‘verzinsels’ voor waar aan te nemen en zijn leven
daarnaar te richten. ‘De Bijbel’ is in de vrijmetselarij ook een symbool
– en niet per se een christelijk symbool – dat diezelfde lastige functie van vereniging
moet vervullen.
In
de 18- en 19 eeuw werd elke allusie in het rituaal op de Bijbel gekend
en binnen christelijke denkkaders begrepen. Zulke vrijmetselaren zijn zeldzaam
geworden. Toch wil ik – aanhanger van de God van Spinoza – die toespelingen
niet weg hebben uit de ritualen.
In
de vrijmetselarij verenigen zich Broeders die over ‘wat ons te buiten en te
boven gaat’ verschillend denken. Geen enkele Broeder zal ontkennen dat er veel
is dat wij niet weten, zelfs niet kunnen weten. Dat althans is het uitgangspunt
van ‘een hoog beginsel’: het besef dat het onzinnig is elkaar te verketteren op
wat ons te buiten en te boven gaat; dat het broederlijk is elkaar niet uit te
sluiten op wat we ‘geloven’ zonder te ‘weten’. Tot ‘een hoog beginsel’ behoort
dat je mag ‘geloven’ iets te ‘weten’ over zaken die ons te buiten en te boven
gaan, zolang je de ander de vrijheid geeft om wat jij ‘gelooft’ niet te
‘geloven’.
En dat maakt dat onbepaalde lidwoord mogelijk.