top of page

15

Bouwstuk opgeleverd

2006 03 01 Le Profond Silence

2006 04 06 De Friesche Trouw

2007 10 08 De Veluwe

2010 01 19 Deugd en IJver

2010 11 24 Het Roosvenster

2011 02 25 L'Inséparable

2011 03 23 Le Profond Silence

2016 04 26 Thorhem

2020 02 25 Acacia [voorgedragen door Br. Theunissen]

De God van Spinoza

Ben ik theïst of atheïst?

[1e graad]

Enige tijd geleden gaf de logevoorlichter van Le Profond Silence in een interview in een regionale krant aan dat er voor atheïsten geen plaats is in de Vrijmetselarij. Ik beschouw mezelf als atheïst, maar Broeder Voorlichter gelooft mij niet: jij bent geen atheïst, heeft hij mij lachend toegeroepen. Ik voelde mij door zijn uitspraak niet beledigd of gekwetst. Waarom niet? Omdat het een kwestie van invulling is van betekenis van woorden. Woorden zijn ook maar symbolen en die mogen wij in de mores van de Vrijmetselarij naar hartenlust zelf invullen.   

Wat versta je onder atheïst en wat onder theïst? Is de kloof tussen de theïst en atheïst overbrugbaar of scheiden daar onze wegen? Omdat de uitspraak van Broeder Voorlichter enige beroering in de kolommen heeft gewekt heb ik een oud bouwstuk met de titel De Opperbouwmeester van het Heel Al bewerkt om met u te bezien of zijn uitspraak nu wel of niet problematisch is.    

Als zelf benoemd atheïst stel ik mij de vraag wat voor mij de betekenis is van de Opperbouwmeester des Heelals of - zoals ik dat liever formuleer - de Opperbouwmeester van het Heel Al. Wat moet ik met dat symbool als ik atheïst ben? En ben ik nog wel een atheïst als ik met dat symbool uit de voeten kan? Is er sprake van een contradictie tussen atheïsme en de Opperbouwmeester van het Heel Al, waarbij de waarheid van het ene het andere uitsluit of is hier sprake van een paradox, een schijnbare tegenspraak, waarbij beide uitspraken wel waar kunnen zijn, omdat de tegenstellende delen elk in een eigen perspectief staan?  

Ik wil in dit bouwstuk aantonen dat de Vrijmetselarij ruimte biedt aan de paradoxale interpretatie. 

Voorwaarde is dat de Opperbouwmeester van het Heel Al beschouwd mag worden als een symbool. Tot nu toe ben ik geen vrijmetselaar tegengekomen die dat betwist. De vrijmetselarij gebruikt nu juist symbolen om langs die weg te verbinden wat zou kunnen scheiden. En om dat mogelijk te maken, kan elke individuele vrijmetselaar aan die gemeenschappelijke symbolen zijn eigen invulling geven. De vraag is dus hoogstens: hoe vrij? Kan en mag de vrijmetselaar het symbool van de Opperbouwmeester van het Heel Al losmaken van de persoonlijke God of van een goddelijk beginsel?   

Laten we daarvoor eerst maar eens kijken naar twee termen die gebruikt worden voor hen die god niet als uitgangspunt nemen: de atheïst en de agnost.   

Een atheïst is in het gangbare taalgebruik een godloochenaar, iemand die het bestaan van een θεοσ, een deus, een god ontkent. A-theïst is het tegenovergestelde van theïst. Letterlijk vertaald is een a-theïst iemand die het zonder God doet, zoals a-moreel ook zonder moraal betekent, zonder ethische regels.   

In zijn boek ‘Il principe’ - de leider, de eerste, de heerser, de vorst - maakt Machiavelli onderscheid tussen moreel, immoreel en amoreel. Als de morele leider zich laat leiden door het goede, handelt de immorele leider vanuit het kwaad. De amorele leider laat de normen van goed en kwaad buiten beschouwing en handelt om zijn doel te bereiken. Het doel heiligt de middelen. De amorele leider kent en erkent als mens mogelijk de normen wel, maar Machiavelli raadt hem als leider die leider wil blijven aan zich niet door die normen te laten leiden. Machiavelli’s leidraad voor de heerser is geen immoreel boek, zoals het in latere eeuwen vaak is uitgelegd, maar een amoreel boek.   

Als de atheïst wordt opgevat als de a-theïst en analoog wordt uitgelegd als a-moreel, dan is hij iemand die het bestaan van een god bij zijn handelen buiten beschouwing laat, omdat hij niet in het bestaan van een god gelooft. Ik neem daarmee afstand van Richard Dawkins die met zijn boek God als misverstand en zijn botte optreden in de openbare discussie zich de rol van de Gothfather van het atheïsme heeft toegeëigend. Zijn atheïsme is beter uit te leggen als anti-theïsme. Anti-theïsme – ik zeg het voorzichtig want ik houd niet van uitsluiting – zou wel eens niet inpasbaar kunnen zijn in de Vrijmetselarij.

Hoe wetenschappelijk de visie van Dawkins ook onderbouwd is en hoe waarschijnlijk in mijn ogen ook zijn gelijk is, Dawkins houding naar mensen met een andere visie is even fundamentalistisch en dogmatisch als die van fundamentalistische christenen of moslims. Wie geen ruimte kan laten voor andere denkbeelden dan de zijne heeft in de vrijmetselarij niets te zoeken. Het gaat dus niet om zijn opvatting maar om hoe hij ermee omgaat.    

De agnost is afgeleid van agnosticus, een term die is ingevoerd door Thomas Huxley, een tijdgenoot van Darwin en een aanhanger van diens evolutieleer. Huxley voerde de term ‘agnosticus’ in om iemand aan te duiden die niet gelooft dat men door de rede het bestaan van een god kan aantonen. De ironie wil dat hij de term ontleend zou hebben aan de Bijbel, Handelingen 17:23, waar Paulus het heeft over een altaar in Athene voor een onbekende god. Maar het gaat hier niet om de ironie, het gaat hier om de rede.   

De a-gnost is zonder gnosis. Gilles Quispel, wijlen hoogleraar in de gnostiek, noemt gnosis de derde component van de westerse cultuur, naast rede en geloof. Gnosis is innerlijke kennis, kennis die wij niet aan overlevering of gezag ontlenen, maar die in ons is, die ons aangeboren is, zoals in bepaalde opvattingen de mens bij geboorte niet alleen een lichaam heeft maar ook een ziel. Onder vrijmetselaren kom je nog al wat aanhangers van die gnosis tegen. Als de a-theïst zijn leven leidt zonder god, dan leidt de a-gnost zijn leven zonder dat innerlijk weten. De a-gnost weet van niets.   

Naar de meeste gangbare opvatting is agnost is een niet-weter. Daarbinnen zijn twee opvattingen. De ene zegt dat de agnost niet weet of god bestaat. De andere opvatting is dat de mens binnen het menselijke kader niet kan weten, niet via rede of innerlijke kennis of er wel of geen god is. Die agnost ontkent god niet, maar hij kent god ook niet. Dat agnostisch uitgangspunt is een filosofisch uitgangspunt, dat hem niet dwingt te kiezen tussen een bestaan met of zonder god.

De consequentie van het atheïstisch en agnostisch standpunt is dat zij zich voor de moraal ook niet kunnen beroepen op bovennatuurlijke beginselen. De mens maakt zijn eigen normen en waarden en ontleent ze niet aan hogere beginselen. Wat goed en kwaad is, is niet aan god of van god, is niet een innerlijk weten, maar aan en van mensen. Veel theïsten en gnosten suggereren dat een wereld zonder goddelijk beginsel een wereld zonder moraal zou zijn. Wel, broeders, ken de atheïsten en agnosten rond om u en u weet beter.   

In Kijken in de verte, een zoektocht naar betekenis in een wereld zonder God laat Richard Holloway, ooit Anglicaans bisschop van Edinburg, overtuigend zien dat ook zonder God een verstandig mens beseft dat de wereld een moraal nodig heeft. In Moreel Esperanto valt Paul Cliteur – meer dan Holloway een aanhanger van Dawkins – het religieus geweten juist aan. Godsdiensten met een persoonlijk god beroepen zich op het goddelijk bevel om terroristische, dus immorele acties te rechtvaardigen, zegt hij. De wereldburgers zouden juist met elkaar een moreel esperanto moeten ontwikkelen, los van de godsdiensten, om ons te vrijwaren in de toekomst van terreur op zogenaamd goddelijk bevel.   

Ik ben theoretisch een filosofisch a-gnost en praktisch een a-theïst, iemand die zonder god en met een moraal door het leven gaat. Je zou kunnen zeggen: ik ben een atheïst, maar ik doe er niets aan. Ik ben namelijk ook vrijmetselaar en niet voor niets. Ik houd van hen die via innerlijke kennis weet denken te hebben van het goddelijke of die door geloof in een openbaring met god door het leven gaan. Ik maak mijn keuze met mijn rede en gevoel, zo u wil innerlijke kennis, waar anderen met hun rede en gevoel en innerlijke kennis hun keuze maken. En het verschil in keuze vind ik niet relevant. Relevant is dat welke keuze ook wordt gemaakt, er in uiteindelijk gedrag zo wel ten goede als ten kwade geen wezenlijk verschil is waar te nemen. Aan beide kanten komt men tolerante en intolerante mensen tegen.   

Ik moet mij desalniettemin de vraag stellen of ik als praktisch atheïst wel in de Vrijmetselarij thuis hoor. Ik vind van wel, anders stond ik hier niet. Maar de consequentie is dat ik aan het symbool van de Opperbouwmeester van het Heel Al een zinvolle betekenis moet geven, wil ik van mijn Vrijmetselaarschap niet een betekenisloos spel maken en van de Broederschap een farce.   

Omdat de Opperbouwmeester van het Heel Al veelvuldig een rol speelt in onze ritualen en van oudsher gekoppeld is aan theïstische uitgangspunten, wil ik u vanavond een beeld aan de hand doen, waarmee ook vanuit een a-gnostisch of a-theïstisch, maar in ieder geval menselijk en niet goddelijk beginsel aan het symbool van de Opperbouwmeester van het Heel Al zinvol betekenis kan worden gegeven.   

Ik wil dat doen aan de hand van de twee meest gebruikte rituele teksten in de Vrijmetselarij, de tekst van het openings- en sluitingsritueel van de wekelijkse comparitieavonden in veel loges [zeker niet overal. Sommige openen de comparitieavonden met teksten uit de tempelritualen, als ik ze zo gemakshalve mag noemen of hebben zelf een tekst gemaakt. Ik beperk me gemakshalve tot het openings- en sluitingsrituaal zoals die in mijn moeder- en thuisloge gehanteerd worden]. Bovendien zal ik in mijn verhaal nog wat andere symbolen meepakken.   

Hier dat openingsritueel

- Op welke grondslag komen wij als Vrijmetselaren bijeen?

- Op die van Broederschap.

- Hoe zijn wij tot dat bewustzijn gekomen?

- Door het ons geschonken Licht dat in ons wordt tot Wijsheid, Kracht en Schoonheid.

- Wie heeft ons dat Licht geschonken?

- De Opperbouwmeester van het Heel Al.

- Waarom geven wij Hem die naam?

- Omdat hij ons Wereld en Leven doet zien als een te voltooien bouwwerk.

- Wat betekent dat voor ons?

- Dat wij ons moeten opmaken om mede te werken aan die bouw.   

Wij vrijmetselaars zijn bouwmeesters. Wij werken aan een bouw, wij bouwen iets op. Wat? Wereld en Leven. Als individu aan onze eigen wereld, ons eigen leven. Samen met anderen aan onze gezamenlijke wereld. Samen met anderen aan ons gezamenlijk leven. Mooie woorden, maar wat stelt het voor?   

Elke individuele bouwmeester, elk mens werkt aan zijn eigen wereld en leven. Hij kan niet anders. Elke mens is het middelpunt van zijn eigen wereld en leven, zijn eigen Heel Al. Wij vrijmetselaars hebben daar een prachtig beeld voor: de cirkel waarvan het middelpunt overal is en de uiteinden nergens. Dat beeld geeft zowel voor de theïst als atheïst de onbegrensdheid, de eeuwige ruimte en tijd aan. Maar ook op een andere manier is het een prachtig beeld: elk individu is het middelpunt van zijn eigen cirkel. De mensheid is een verzameling individuen, een verzameling cirkels met elk een eigen middelpunt. Dat middelpunt kent hij enigszins, dat is hijzelf, maar zijn grenzen kent hij niet. Hij weet wat hij weet, maar hij weet niet wat hij niet weet. Elk mens heeft een beperkte visie op de werkelijkheid. Als hij zich dat realiseert, weet hij dat de werkelijkheid waarin hij bestaat groter is dan het beeld dat hij ervan heeft.   

Het beeld dat elk individu heeft van de wereld en het leven is zijn eigen ordening, zijn eigen tekening, zijn eigen schepping uit het geheel aan prikkels, ervaringen, kennis die hem tot dan toe geworden is. Elk individu heeft zijn eigen wereldbeeld. Door het vele wat we delen met onze omgeving, kunnen we het vermoeden hebben dat de verschillen misschien niet essentieel zijn, maar zelfs dat beeld behoort tot ons individuele beeld.   

Ons onvolmaakte wereldbeeld zou je een Ruwe Steen kunnen noemen. Dan streven wij naar de Zuivere Kubiek, een kloppend, een passend beeld, een beeld dat in overeenstemming is met de werkelijkheid buiten ons, de werkelijkheid die wij niet of uiterst gebrekkig kennen. Het is ons zoeken naar waarheid. En al die passende beelden samen zouden idealiter de volmaking kunnen opleveren: het Heel Al, het Zuivere Licht, de Tempel van de Schoonheid. De Meester weet dat hij de onvolmaakte Leerling blijft en dat hij de ambitieuze Gezel blijft die net iets te graag meester wil worden. 

De Meester weet dat ook op zijn tekenbord niet meer staat dan een eigen schets van wereld en leven, dat steeds opnieuw passend moet worden gemaakt om alleen tot volmaking te kunnen leiden, als ... ja, wanneer eigenlijk? Als het deel dat hij is van het geheel, samenvalt met het geheel. Als hij van het iets dat hij is, geworden is tot het niets dat alles is. Want zelfs de atheïst en de agnost kunnen zwijmelen bij de unificatio, de eenwording, de mystiek. Maar als ik weer met beide benen op de kleigrond sta, als ik geen Redenaar ben en niet functioneer als het Geweten van de Loge, symbool van het Heel Al, dan zeg ik gewoon: met St.-Juttemis, als Pasen en Pinksteren op één dag vallen, de dag dat alle kippen tanden krijgen.   

Die volmaking is een prachtig beeld. Ieder van ons heeft een onvolmaakt beeld van de werkelijkheid, want een eigen beeld. Het streven dat beeld volmaakt te maken, een streven om als deel samen te vallen met het geheel, dat streven, dat onhaalbare streven, dat is een prachtig streven. Doelen hoeven niet haalbaar te zijn om het handelen toch richting te kunnen geven. Het is geen theologie, geen innerlijke kennis, maar een richtingwijzer voor de eenzame eenlingen op de levensweg vol struikelblokken, beklemmingen en bittere bekers: het Licht uit het Oosten, de vlammende ster met de letter G, van Geheel.   

Ik leef vanuit mijn middelpunt en ieder van u uit het uwe. Wij hebben allen onze eigen al of niet werkelijke werkelijkheid. Door te communiceren kunnen wij ons wereldbeeld uitbreiden en verbeteren, meer kloppend en passend maken, maar of we het bij het juiste eind hebben, het juiste beeld te pakken hebben, of onze Ruwe Steen kubieke eigenschappen heeft gekregen, kunnen we niet weten. Dat zegt de agnost in mij. Als deel van het geheel, als schakel in de keten, hebben we nu eenmaal nooit zicht op het geheel, zijn we niet de keten zelf. Wel een beeld van, maar geen zicht op. Staande in het schilderij, kunnen we niet naar het schilderij kijken. In de spiegel zie ik mijn spiegelbeeld, een beeld van mezelf, niet mezelf. Ik kan, staande in de broederketen, proberen door uw ogen te kijken, maar ik blijf met eigen ogen zien.   

Wie beseft dat ieder een eigen wereldbeeld heeft, weet we ook dat er een werkelijkheid is buiten dat eigen wereldbeeld. Al onze individuele, onvolmaakte beelden maken deel uit van een grote werkelijkheid, de ‘volmaakte’ complete werkelijkheid, die wij niet echt kennen, maar waar we ons min of meer een onvolmaakt beeld van hebben gevormd.   

Wij allen zijn bouwmeesters aan ons eigen wereldbeeld. De Opperbouwmeester van het Heel Al is de bouwmeester die ons en onze beperkte werkelijkheid overstijgt, de gehele, de volmaakte werkelijkheid, het Heel Al, dat geheel dat wij niet kennen, maar waarvan we deel uitmaken. Als deel van het geheel zijn wij bouwmeesters in de Opperbouwmeester, werkend aan een plan dat we niet kennen, waarvan we niet eens weten of het gepland is, of het tot iets leidt, of het beter wordt of slechter, maar waaraan we samen kunnen werken zolang we de bereidheid hebben samen te werken.   

De Opperbouwmeester van het Heel Al is de cirkel waarvan het middelpunt overal is en de uiteinden nergens, de Opperbouwmeester is overal en niet ergens. Binnen de oneindige cirkel zijn wij middelpunten. In ons ideaal, onze dromen zijn wij een broederketen die de hele wereld omspant en soms is de broederketen in de werkelijkheid ook meer dan de som van de schakels. Er zijn sublieme momenten dat ik dat wil en kan geloven. Maar de essentie is dat we als individuele Broeders aan de beperkingen van onze individualiteit, aan ons beperkt wereldbeeld, aan onze Ruwe Steen, kunnen beitelen door in de verscheidenheid te zoeken naar de verbondenheid. Een morele richtlijn die de mens vooruit kan helpen, ook zonder goddelijk uitgangspunt.   

De Opperbouwmeester van het Heel Al is het Alziend Oog, symbool van de totaliteit, die – met of zonder god – anders en groter is dan onze eigen werkelijkheid. Het Alziend Oog is voor mij geen boos oog, geen controlerend oog, geen moreel oog, maar een besef dat er een ongekende werkelijkheid is die ons individuele en gezamenlijke beeld van de werkelijkheid overstijgt. Het Alziend Oog ziet de waarheid die wij niet kunnen zien, maar die we zo graag willen zien.   

Juist ons besef van de onvolkomenheid van ons beeld van het geheel, ons besef dat de werkelijkheid meer is dan wat het individu ervan kan weten, zien of ervaren, maakt dat wij tolerant horen te zijn tegenover de andere wereldbeelden in deze wereld, de andere middelpunten in de cirkel, de denkbeelden van de ander met wie wij samen deel uit maken van het geheel.   

De wereld zoals ik u die schets staat heel dicht bij Spinoza, de theïst die zo dicht bij de atheïst staat, dat sommige theïsten hem als atheïst beschouwen. Spinoza heeft de naam dat hij moeilijk te begrijpen is, maar eigenlijk is wat hij ons voorschotelt zelfs in onze tijd eerder moeilijk te accepteren.  

In 2006 publiceerde Jan Knol een boekje met de titel En je zult spinazie eten. Aan tafel bij Spinoza, filosoof van de blijdschap. Een aanrader als u ooit geprobeerd hebt Spinoza te lezen en toen teleurgesteld bent afgehaakt of als u nooit aan Spinoza begonnen bent omdat u al bij voorbaat dacht dat hij u boven de pet zou gaan. Ik heb het boekje helaas pas zeer onlangs ontdekt [3 maart 2011] en ik was blij verrast. Waar Spinoza god gebruikt, gebruik ik god niet, maar heb ik het over de werkelijkheid buiten onze individuele beelden van de werkelijkheid, over het Heel Al. Ik herken me volledig in Spinoza.     

Spinoza is geen dualist, maar monist: zijn God verenigt stof en geest. Spinoza is geen nihilist = “niets-ist” maar een “alles-ist”: zijn Opperbouwmeester van het Heel Al valt samen met het Heel Al, de complete natuur, alles wat is. God is alles, alles is god. Spinoza gelooft niet in een persoonlijke god, die de het heelal en de aarde en alles wat erop is heeft geschapen, die zich in teksten aan ons openbaart en zich met ons bemoeit, ons handelen beoordeelt, straft, vergeeft of beloont. Die god is een menselijke god, zoals een paard zich een paard als god zou voorstellen of een driehoek een driehoek als god. Voor Spinoza is menselijk gedrag nooit onmenselijk, hoogstens onwenselijk in de ogen van mensen. In de natuur is het onnatuurlijke onmogelijk; wat wij onnatuurlijk noemen is wat wij liever anders hadden gezien. Zo ook is het ongoddelijke onmogelijk in god. Alles is goddelijk in het Heel Al, want het Heel Al is god; in Spinoza’s eigen woorden: Al wat God is, is in God en niets is zonder God bestaanbaar noch denkbaar. God is het Heel Al, het Heel Al is God. 

Ik zie geen wezenlijk verschil tussen het door mij geschetste beeld van het Volmaakte Geheel en Spinoza’s God anders dan het taalgebruik.   

Weliswaar maakt Spinoza het ons Vrijmetselaars heel lastig. Wij geven de Opperbouwmeester van het Heel Al die naam omdat hij ons Wereld en Leven doet zien als een te voltooien bouwwerk. Maar voor Spinoza is Schepper en Schepping één – er is dus geen Schepper en geen scheppingsmoment, alleen maar een Heel Al zonder tijd- en ruimtegrenzen. Spinoza noemt dat substantie. Dat geheel heeft twee attributen: stof en geest en die manifesteren zich in verschijningsvormen, die Spinoza modi noemt. Modi zijn afhankelijk van tijd en ruimte, dus tijdelijk, beperkt, veel in getal en altijd deel van het geheel.   

Aan het Heel Al valt niets te verbeteren of voltooien. Het Heel Al is alles wat is en daarbuiten is er niets. De oerknal als het begin van het Heel Al zou in de ogen van Spinoza onzin zijn. Spinoza’s Heel Al heeft geen begin en geen einde, het komt nergens vandaan en gaat nergens naartoe. De Schepping is geen bouwpakket, dat goed of slecht in elkaar kan worden gezet. Er is geen goede of foute Schepping, er is slechts een Geblokte Vloer, omdat wij Licht en Duister waarnemen en daar onze eigen kwalificaties aan koppelen. 

Ook bij Spinoza moet de mens zelf zijn moreel zoeken. Spinoza’s god is, maar doet niets anders dan zijn, net als mijn Heel Al. In Spinoza’s opvatting is zelfs het atheïsme goddelijk, want deel van het geheel.   

Ik geef onmiddellijk toe dat Spinoza’s God volledig van de God in de Bijbel en de Koran is los gezongen. Spinoza’s God is onmenselijk, niemand kan hem zich toe-eigenen.   

Er is naar mijn gevoel helemaal niet zo’n wezenlijk verschil tussen theïsten en atheïsten, tussen agnosten en gnosten. Het zou niet moeten gaan om die verschillen, maar om hoe wij ons tot elkaar verhouden. Het gaat om de rechte verhouding, gesymboliseerd in de winkelhaak, om hoe wij als mensen ten opzichte van elkaar staan: de theïst die niet de atheïst de maat neemt, maar zijn verhouding tot de atheïst … en omgekeerd; de agnost die zich niet verkneukelt over de rationele onvolkomenheden van hen die innerlijk weten, maar die waterpas en schietlood gebruikt om te bezien of hij aan dezelfde tempel bouwt, deel uitmaakt van hetzelfde geheel als de ander … en omgekeerd. De hoogste wet is dat wij allen onvolkomen broeders zijn, met onvolkomen denkbeelden van de werkelijkheid. De Opperbouwmeester van het Heel Al staat voor mij niet boven mij, heeft geen gezag, is niemand en niets, alleen een symbool dat mij voortdurend ermee confronteert dat de werkelijkheid groter is dan ik en dat ik slechts een deel daarvan ben en dat ik als deel onvolmaakt ben in het volmaakte. In dat Zuivere Licht, in dat heldere bewustzijn, zijn wij broeders die samenkomen in harmonie, om elkaar te vinden, met elkaar te bouwen aan de volmaking van ons wereldbeeld, aan een wereld van begrip en verdraagzaamheid,. Dan compareren we om de bouw voortgang te doen vinden en zal onze arbeid een kans van slagen hebben, dan zullen wij samen leven en samenleven. 

Zo is de tekst van het sluitingsritueel dat in zo veel loges wordt uitgesproken, op alle Broeders, theïsten, gnosten, agnosten en atheïsten van toepassing:

- Hoe moeten Vrijmetselaren samenkomen, handelen en scheiden? - Volgens de beginselen van het Waterpas, het Schietlood en de Winkelhaak.

- Welke zijn deze beginselen?

- Het is het samenkomen in harmonie, het handelen volgens de Hoogste Wet en het uiteengaan in de Rechte Verhouding.

- Laat ons dan immer zo samenkomen, handelen en scheiden, dan kan de bouw voortgang vinden en zal de Opperbouwmeester van het Heel Al deze arbeid doen slagen en ons overstralen met het Zuivere Licht.  

Ik heb slechts voor mij zelf een poging gedaan om symbolen te duiden die mij als niet-weter het gevoel geven toch iets te weten. En ik geef toe dat het logisch is dat het niet logisch is. Ik heb geen gelijk, ik heb slechts een beeld. Het is niet onlogisch dat een theïstische of gnostische broeder mij zal vertellen dat mijn beeld van de Opperbouwmeester van het Heel Al voor hem een theïstisch beeld is, ook al zie ik het als een atheïstisch beeld. Broeder Voorlichter heeft op die manier gelijk als hij mij een theïst noemt. Wij zien hetzelfde alleen maar anders, zoals de theïstisch atheïst Harry Kuitert dat noemt. Mijn Broeder mag van mij zelfs volhouden dat de ware Vrijmetselaar hoort uit te gaan van een theïstisch principe, op voorwaarde dat hij erbij uitlegt dat de god in dat principe een vrij invulbaar symbool is.   

Zoals in een sterke democratie ruimte is voor een antidemocratische politieke stroming, zo mogen in een sterke Vrijmetselarij broeders opvattingen koesteren die elkaar schijnen uit te sluiten. Want het gaat voor mij in de Vrijmetselarij niet om een theologie, om opvattingen, om de waarheid van de een boven de waarheid van de ander, maar om hoe wij met elkaar omgaan. Samen maken wij deel uit van het geheel, ook al sluiten de denkbeelden die wij koesteren elkaar ogenschijnlijk uit. Wij zijn één in de God van Spinoza.   

Wat U ook denkt te zijn, theïst, atheïst, gnost of agnost, of alles wat daar tussen aan mogelijkheden zweeft, misschien kunt u uw voordeel doen met het door mij geschetste beeld.   

Blijft de vraag of de god van Spinoza, die ik het Heel Al noem, door Broeder Voorlichter gekwalificeerd wordt als behorend tot het atheïsme dat niet in de loge thuishoort. Ik vertrouw erop dat ik mag blijven, maar ik ben wel benieuwd naar zijn reactie.    

Achtbare Meester, U die symbool staat voor de totaliteit, de Harmonie, de Opperbouwmeester van het Heel Al, ik dank u voor de gelegenheid om als agnostisch / atheïstisch deel van het geheel mijn onvolmaakte blik te hebben mogen werpen op het geheel.

bottom of page