top of page

22

Bouwstuk opgeleverd

2008 11 21 De Friesche Trouw

2008 11 26 Le Profond Silence

2009 05 06 Het Azuren Gewelf

2009 10 12 De Veluwe

2009 10 23 L'Inséparable

2010 01 06 De Drie Grote Lichten

2010 01 21 Flevo

2010 02 09 Liefde en Trouw

2010 10 05 West Friesland

2014 03 24 Humaniteit

2014 03 25 Deugd & IJver

Het Stoffig 4kant & de Geestige 3hoek

Een eigenzinnige interpretatie van het Schootsvel

[1e graad]

Dit bouwstuk van vanavond vereist een bepaalde stemming. Vandaar eerst een anekdote: 

BroederTubal Kaïn is een trouw bezoeker van zijn Loge. Als hij ‘s avonds na de gezellige comparitie enigszins wankelend thuiskomt, is hij gewend uit de kamer een krakende stem al te horen roepen “Hoewazzie? Goeoed. Nog-zitaatje-meegekjegen? Houjekop, kjeng!” Broeder Tubal heeft uit een echtscheiding een papagaai overgehouden. Dat beest eruit of ik eruit, had zijn aanstaande ex gezegd.

Na weer zo’n fraaie logeavond komt ie thuis, maar hoort ie niks. Diepe stilte. Lorre dood. Na een paar weken gaat ie het irritante dier toch missen en alsof hij over zichzelf niks te vertellen heeft, loopt ie voor een open loge een dierenwinkel binnen.

Heeft u papagaaien? De winkelier is blijkbaar een kenner, want hij neemt hem onmiddellijk bij de arm mee naar een plek achter in de zaak en fluistert hem toe: ik heb toevallig drie bijzondere maçonnieke papagaaien. Neem die blauwe daar, heel exclusief, kent het leerling-, gezellen- en meesterrituaal geheel uit hoofd.

Tubal slaat de hand voor de mond. Hij moet zelf na twintig jaar nog elk zinnetje voorlezen, dus dit is heel bijzonder. Fantastisch. Wat ie moet kosten? € 1500. Een hoop geld.

En die gele? Oh, Broeder, dat is helemaal iets aparts, die hoest naast de inwijdingen ook nog het Opening Werkjaar, Zomer- en Winter St.-Jan, de equinoxen en het rouwrituaal uit de krop. € 3750.

Hij durft het bijna niet te vragen. En die witte? Onbetaalbaar, broeder, onbetaalbaar: € 10.000. Door zijn hoofd schiet wat deze dan allemaal wel niet moet kunnen: alle vervolgpaden tot en met de 33 graad in de Aloude Schotse Ritus?

De winkelier ziet de vraagtekens in zijn ogen en zegt: “Wat ie kan, weet ik niet, ik heb ‘m nooit gehoord, maar die andere twee noemen hem Achtbare.”  

En dan nu het bouwstuk van vanavond. 

Ik ga het hebben over het schootsvel, over het vierkant en de driehoek. Het vierkant symboliseert het stoffelijke van ons wezen, de driehoek het geestelijke in ons wezen. De Leerling draagt de Driehoek onzichtbaar verborgen achter het Vierkant omdat bij hem de Geest nog schuil gaat achter de Stof. Als de Leerling bevorderd wordt tot Gezel, wordt de Driehoek naar boven gericht ten teken dat de Geest, hoewel verbonden met de Stof, opwaarts streeft en zoekt naar het wezen der dingen. Wordt de Gezel tot Meester verheven, dan wordt de Driehoek neergeslagen over het Vierkant: Geest en Stof in de juiste verhouding met elkaar verenigd. De drie stadia van de noeste arbeid.

Wie vrijmetselaar wordt, kiest er dus voor een weg te gaan waarop hij tracht de stoffelijke dominantie te verruilen voor evenwicht tussen Stof en Geest, ook wel genoemd de weg vanuit de Duisternis naar het Licht. Dat klinkt goed en laat ik het in alle onbescheidenheid ook maar durven zeggen: het is ook goed. Iets bescheidener: er is niks mis mee. Maar ook is waar: het zijn maar woorden en de vraag is of het betekenisvolle woorden zijn.   

Ik heb het vanavond over de Geest en over de Stof, de materie – niet het stof dat wij onder het kleed schuiven, door Vrijmetselaars zo heerlijk ouderwets Tableau genoemd.   

Het Stoffelijke en het Geestelijke is niet hetzelfde als het stoffige en het geestige, maar de vraag is of de tweedeling van Stof en Geest niet achterhaald is. Kunnen we daar nog wel wat mee, met dat begrippenpaar? Is het niet slechts stoffig taalgebruik, uit traditie, bij gebrek aan beter, dat we de stoffelijke = somatische processen onderscheiden van de geestelijke = spirituele = psychische processen? Anders gezegd: is dat gedoe met ons schootsvel in plaats van verheven niet gewoon lachwekkend in deze tijd waarin de Geest geheel door de Stof lijkt overwonnen.   

Wat Stof is menen we wel zo ongeveer te weten, maar wat is Geest? De Geest is niet geestig, net zo min als de ziel zielig is en het hart hartig, zegt mijn mond mondig. Met taalspelletjes komen we er niet uit, dus ga ik op zoek in de wetenschap.   

De meeste hersendeskundigen in onze tijd zijn materialisten: zij brengen alles terug naar het stoffelijke en beschouwen de geest als een product van de materie. Niet-materialistische zoekers naar de geest in ons brein zijn zwaar in de minderheid. Maar als ze publiceren, zijn hun boeken zeer gewild. De Nederlandse cardioloog Pim van Lommel verschijnt sinds zijn artikel in het internationaal medisch wetenschappelijk tijdschrift The Lancet in 2001 geregeld in de media doordat hij op grond van Bijna-Dood-Ervaringen claimt dat ons bewustzijn, de geest, nog bestaat als ons lichaam al dood is. Zijn boek Eindeloos bewustzijn uit 2007 mag je gerust een bestseller noemen. Ik heb zijn naam al vaak met instemming in bouwstukken horen noemen, alsof hij ons hoop geeft in wanhopige tijden. Zijn boek wordt als overtuigend bewijsmateriaal aangehaald in het boek Het spirituele brein, bewijzen voor het bestaan van de ziel van Mario Beauregard en Denyse O’leary, een boek dat het óók goed doet bij liefhebbers van het spirituele, want niets zou mooier zijn dan dat in ons eindige hoofd een eindeloos bewustzijn zou huizen. Voor sommigen eindelijk het Godsbewijs, waarnaar het gelovige deel der mensheid sinds het mislukte Godsbewijs van Descartes naarstig op zoek is.   

Descartes redeneerde vanuit de twijfel. Alles kan betwijfeld worden, behalve dat het de twijfelaar is die twijfelt. Als ik twijfel moet ik dus bestaan: dubio ergo sum als variant op cogito ergo sum. Waar Descartes niet aan twijfelde was aan het bestaan van de geest en voor hem was die geest volledig gescheiden van de stof, twee gescheiden werelden: het dualisme.   

Daarmee creëerde hij onmiddellijk het probleem hoe de geest, de res cogitans, de onmeetbare substantie, invloed kon hebben op de stof, de res extensa, de meetbare substantie. En andersom natuurlijk. Het was een probleem dat de slimme Elizabeth van der Paltz hem in haar brieven stevig inwreef. Dat probleem heeft Descartes, ook in zijn Passies van de ziel – dat hij aan Elizabeth opdroeg – nooit goed opgelost. En na hem eigenlijk niemand, tenzij de keus werd gemaakt voor het monisme. De geest is stof, wat de fysisch monisten of materialisten beweren. Of de stof is geest, wat de psychisch monisten beweren.   

Het monisme kent dus twee gezichten, twee concepten. Volgens Arie Bos in Hoe de stof de geest kreeg. De evolutie van het ik is de vader van de psychisch monisten de 18 eeuwse Anglicaanse priester en filosoof George Berkeley. Volgens Berkeley bestaan de dingen slechts voor zover ze in onze geest bestaan. Esse est percipi: zijn is waargenomen worden. Alleen van de dingen die je waarneemt kun je aannemen dat ze bestaan; en natuurlijk ook van de dingen waarvan je weet dat ze bestaan, bijvoorbeeld je portemonnee die je kwijt bent, want de idee van je portemonnee neem je waar in je geest. Dat klinkt nog allemaal heel materialistisch, maar Berkeley zet nog een stap. Hoe zit het met al die dingen die nog nooit door iemand zijn waargenomen of bedacht? Ook Berkeley vond het te absurd als iets pas tot existentie kan worden geroepen als een mens ze waarneemt of bedenkt. Zijn oplossing is de aanname dat er een geest moet zijn die alles op deze wereld waarneemt: het Alziend Oog, God. Die is weliswaar door geen mens waargenomen, maar die neemt ons waar. Alles wat bestaat, bestaat in de Geest Gods. Een godsbewijs dus, maar op basis van de aanname dat God bestaat. Zoals alle godsbewijzen noodzakelijkerwijs een cirkelredenering zijn: God bestaat bij de aanname dat God bestaat.   

De vader van het tweede concept is de psycholoog Skinner. Hij is in de jaren ’70 van de vorige eeuw de grondlegger van het behaviorisme. Het idee daarachter is dat je niet kunt weten wat er in de ander omgaat, alleen wat een ander doet. Gedrag is het enige wat je kunt onderzoeken. En dat gedrag is een reactie op prikkels, stimuli, waarbij het bewustzijn niet van belang is. Skinner vergelijkt de idee van een persoonlijk bewustzijn met de gedachte dat er een mannetje in onze hersenen zit, een homunculus, die waarneemt wat de hersenen verwerken. Maar ja, de vraag is dan wie er dan in het hoofd van de homunculus zit om waar te nemen wat die waarneemt. Daar komt geen eind aan. Dat is een strange loop die we in dit bouwstuk vaker gaan tegenkomen. Skinner luidt het einde in van de begrippen ziel, geest, ego, zelf, persoonlijkheid en bewustzijn. Voor hem woorden zonder inhoud. Het is uiteindelijk allemaal materie. Tot zover Arie Bos, die getuige het voorwoord van Pim van Lommel, zelf tot de aanhangers van de geest behoort, maar anders dan Pim van Lommel wel een zeer lezenswaardig boek heeft geschreven.   

Beide concepten lossen het probleem van Descartes dus op door uit te gaan van niet-gescheiden werelden, niet dualistisch, maar monistisch. 

De Gebroeders Meester spelen daar een leuk spelletje mee in hun roman Descartes’ dochter. Ik wil het daar vandaag eigenlijk niet over hebben, maar ik ben hier nou toch. Omdat in 2007 Loge de Friesche Trouw in Leeuwarden 225 jaar bestond – ik was daar toen Redenaar –, heeft ze de Gebroeders Meester in het kader van het jubileum de opdracht gegeven een roman te schrijven waarin de Loge een rol zou spelen. Die roman is Descartes’ dochter geworden. Een goed boek? Ja en nee. Ik ben nu al jaren, weliswaar alleen in vakantietijd, bezig die roman van een leeswijzer te voorzien en ik ben nog niet op de helft. De roman is ook zonder mijn uitleg leuk en leesbaar, maar het wordt pas echt zichtbaar wat de schrijvers allemaal overhoop halen als ik laat zien waar ze wat vandaan hebben gehaald. Wie geïnteresseerd is, ik heb een stapeltje bij me. € 5,- onkostenvergoeding. 

Terug naar Stof en Geest of Geest en Stof, wat u wilt.    

Dualisme of monisme, in ons spraakgebruik blijven we dualistisch, zelfs de materialist. De hersenfysioloog Dick Swaab creëert binnen het monisme een nieuw dualisme tussen lichaam en hersenen. Hij stelt: “Wij zijn onze hersenen. Het lichaam dient er slechts toe onze hersenen te voeden, te vervoeren en voort te planten.”

De hersenen zijn een organisch deel van ons lichaam, maar als schepper van het bewustzijn, van ons ik, onze persoonlijkheid, zijn de hersenen ook voor menig monist alleen maar een ander woord voor geest.   

Filosofen horen zich bezig te houden met de fundamentele vragen des levens. De vraag of er naast de materie ook nog zoiets is als een los van de Stof bestaande Geest is filosofisch gezien wel een interessante, maar eigenlijk geen fundamentele vraag. De Geest is vooral een antwoord op een onbeantwoordbare, in Wittgensteinse terminologie zinloze vraag; het is een mysterieuze verklaring voor een mysterie. Echt fundamenteel zijn de vragen: wat weten we nu eigenlijk? Wat is waar en wat is niet waar? Waar vrijmetselaren zeggen waarheid te zoeken, zou dat dus relevant kunnen zijn, ook al is het begrip waarheid in de vrijmetselarij een symbool dat vrij interpreteerbaar is.   

Of er een los van de materie bestaande Geest bestaat, of God bestaat, dat weten we niet. En dat is geen essentiële ramp. We kunnen ermee leven. Sommigen geloven er wel in en anderen niet en die twee groepen kunnen goed, in de rechte verhouding, naast elkaar bestaan. In een ander bouwstuk, over de Opperbouwmeester van het Heel Al, heb ik geprobeerd om de kloof tussen theïsme en atheïsme te overbruggen. In de vrijmetselarij moet dat kunnen, hoop ik; en anders merk ik het wel als u straks comparerend aan het woord komt.   

Wat we wel weten is dat je hersenen nodig hebt om in God te kunnen geloven. Dat is een beetje flauw misschien, want dat bewijst natuurlijk niet dat zonder die hersenen er niet zoiets is als een zelfstandig bewustzijn, een Ziel, een Geest, een God. Dat zeggen althans die mensen die het bestaan van een zelfstandig bewustzijn, een Ziel, een Geest, een God als uitgangspunt nemen.   

Het valt u uiteraard als scherpe toehoorders op dat ik al de onderscheiden begrippen als ziel, geest, bewustzijn, God op een hoop gooi. Dat doe ik niet uit minachting, ik ben me ervan bewust dat er over het onderscheiden van deze begrippen boekenkasten vol zijn geschreven. Maar dat ik ze, net als Skinner, gemakshalve toch over één kam scheer, is omdat onderscheid maken hier geen zin heeft: het zijn uiteindelijk of zelfstandige entiteiten die in ons en via ons werkzaam zijn of het zijn producten van onze hersenen.   

Nemen we een analoge redenering: zonder hersenen is er geen taal. Zouden de niet-materialisten nu ook redeneren dat taal los van menselijke hersenen bestaat. Het zou kunnen, waarom niet? Onze menselijke hersenen kunnen van alles bedenken en onder woorden brengen, dat is nu juist het mooie, maar ook lastige van het brein. Want dat betekent dat het brein zelf geen criterium is voor waarheid. Dat een woord bestaat betekent nog niet dat datgene waarvoor dat woord staat, ook bestaat. De tijd van Parmenides is voorbij. Dat is misschien wel de belangrijkste vernieuwing in de filosofie die Immanuel Kant en de Verlichting hebben gebracht en waarmee ze Plato en zelfs Aristoteles, hoe waardevol ook nog steeds, definitief tot antieke filosofen hebben gemaakt.    

Laat ik daarom dat brein, zetel van ons bewustzijn en producent van onze denkbeelden, eens onder de loep nemen.   

Ik maak daarvoor gebruik van een paar bladzijden uit het kloeke boek van André Klukhuhn, Alle mensen heten Janus. Het verbond tussen Filosofie, wetenschap, kunst en godsdienst. Een boek dat ik u overigens als geheel van harte kan aanbevelen.   

Over de zetel van ons bewustzijn valt weinig méér met zekerheid te zeggen dan dat die zich in de hersenpan bevindt: alles met bewustzijn heeft ook hersenen. Het omgekeerde hoeft niet per se het geval te zijn: niet alles met hersenen heeft ook bewustzijn. Als je van een poelslak de kop met hersenen afsnijdt, blijven de vitale levensfuncties merkwaardig genoeg intact en binnen enkele weken vormt zich weer een nieuwe kop met hersenen en voelhorens en al, zonder dat het beest daar iets bewust van meemaakt.   

Een dier heeft bewustzijn, een plant niet. Zo neemt men tegenwoordig aan. Bewustzijn heeft te maken met gedrag, met het maken van keuzes, met waarnemen. Een vleesetende plant neemt niet waar, heeft niets te kiezen, heeft maar één antwoord. Op een steentje reageert zijn vanginstallatie hetzelfde als op een vliegje. Zelfs het meest simpele dier kan kiezen uit een gedragsrepertoire waardoor hij actief een doel kan bereiken: voedsel, seks, veiligheid. Bij de mens is dat alleen maar complexer.  

Dat wil overigens nog niet zeggen dat de relatie tussen menselijke hersenen en bewustzijn duidelijk is. De biologische evolutie van de menselijke hersenen vond plaats tijdens de ijstijden, die twee tot drie miljoen jaar geleden begonnen. Die biologische evolutie van onze hersenen heeft zo’n 150.000 jaar geleden zijn huidige stand bereikt. Je zou verwachten dat de culturele evolutie, het ontwikkelen van godsdienst, kunst, taal, landbouw en koken, min of meer direct aan de toegenomen omvang van de hersenen is gekoppeld, dat het een parallel lopend proces is, maar van die culturele evolutie is pas sprake vanaf zo’n 50.000 jaar geleden. Vreemd dus, dat die hersenen die zoveel kunnen de eerste 100.000 jaar het niet over bewustzijn, geest of god gehad kunnen hebben, omdat het instrument van de taal ontbrak. Maar het blijft waar, dat bewustzijn, geest of god zouden kunnen bestaan zonder die taal.   

Toch gaat men er in de wetenschap stilzwijgend van uit dat het begrijpen van het bewustzijn vooraf gegaan wordt door kennis van de anatomie van de hersenen en de elektrische, chemische en fysiologische processen die zich daarin afspelen. Niet dat de kwestie daarmee veel eenvoudiger wordt, want hersenen zijn op zichzelf al buitengewoon ingewikkeld. Hoewel er de fraaiste dingen mee verzonnen kunnen worden – zoals dit bouwstuk bijvoorbeeld – weegt die natte, weke, grijze kluit maar krap drie pond, maar daarin bevinden zich naar schatting zo’n 100 à 200 miljard – de zelfkennis van de hersenen is niet zo groot dat ze haar eigen omvang beter kan schatten – dus laten we zeggen 150 miljard neuronen. Vanuit elk van die neuronen leggen drieduizendvoudig vertakte zenuwen verbindingen met even zoveel andere hersencellen, wat bij elkaar opgeteld per persoon de totale lengte van een miljoen kilometer aan zenuwdraden oplevert, en dat is de verbijsterende afstand van 25 keer de aarde rond. Maar zelfs met die zoveel maal de aarde omspannende bedrading, deze figuurlijk eindeloze broederketen van zenuwcellen, blijven wij zenuwlijders op dat hele kleine stipje in het Heel Al. 

Van de elektrische en chemische werking van een enkel neuron kunnen we ons nog wel een voorstelling maken: een knopje op de deur dat in de gang een belletje doet rinkelen. Als de knop wordt ingedrukt gaat er een elektrisch stroompje lopen en dan gaat de bel. Wordt de knop losgelaten, dan laat een veer die terugspringen zodat het contact wordt verbroken en het weer stil wordt in de gang. In de hersenen is dopamine de chemische stof die de elektrische stroom doet lopen en monoamine-oxidase de veer die het contact verbreekt. Mensen die zeer prikkelbaar zijn hebben te weinig monoamine-oxidase, dus een zwakke veer in hun hersencellen: hun bellen rinkelen voortdurend. Als u zich over de inhoud van dit bouwstuk vreselijk opwindt, ligt dat niet aan mijn bouwstuk maar aan uw monoamine-oxidasepeil.   

De onbegrijpelijkheid van de hersenen als geheel komt voort uit de ongelooflijke complexiteit. Theoretisch is het aantal mogelijke elektrische circuits in het brein zo groot dat zelfs dat onvoorstelbaar complexe brein dat niet kan voorstellen. Ken u zelve, die opdracht aan elke vrijmetselaar, gebeiteld boven de tempelpoort, is feitelijk een onmogelijke opgave.   

De knellende kernvraag is nu hoe uit dit onvoorstelbare complex het bewustzijn als emergent verschijnsel te voorschijn kan komen. Hoe, met andere woorden, uit de totaalsom van al die cellen en hun elektrochemische processen het bewustzijn zich los worstelt en bovenkomt. Of zoals Piet Vroon het zich afvroeg: wat is toch de relatie tussen aminozuren en zelfbesef? 

In 1866 al schreef Thomas Huxley – uitvinder van de term agnost voor de mens die zegt niet te kunnen weten of God bestaat – dat het ontstaan van het bewustzijn door het prikkelen van zenuwweefsel net zo verbazingwekkend is als het verschijnen van de geest bij het wrijven van de toverlamp door Aladdin. Ja, broeders, dat is pas Geestig !     

En na Huxley zijn we wat het begrip van of inzicht in de relatie stof en geest niet zo heel verder gekomen. Ondanks de geweldige toename van biologische, chemische en fysiologische kennis weten we nog steeds zelfs bij benadering niet hoe sommige gespecialiseerde hersencellen ons de ervaring van kleur, andere van vorm en weer andere van beweging bezorgen. Laat staan dat we enig benul hebben hoe uit die specialismen dan weer de integrale ervaring wordt samengesteld van een groene, appelvormige vrucht die uit een boom loodrecht omlaag valt alvorens ons pijnlijk te treffen. De zwaartekracht die Newton zo ontdekte, blijkt ineens iets simpels vergeleken bij wat er in onze hersenen zich afspeelt bij het ontdekken van de zwaartekracht. En dat is dan nog een mysterie rond waarneembare Stof. Wat dan te denken van de onwaarneembare Geest?     

Hoewel het bewustzijn ons in staat stelt de uiterlijke wereld wetenschappelijk te kennen, blijkt juist de wetenschap grote problemen met het bewustzijn te hebben. De hersenen en de daaraan verondersteld ontspringende vlam van het bewustzijn wordt door de meeste wetenschappers ingeschat als blijvend duistere zaak, een van de inktzwarte plekken op onze geblokte vloer, waar het Licht niet schijnt te kunnen doordringen.     

Ook de Vrijmetselarij onthult dat Geheim niet, ook al biedt zij een weg vanuit de Duisternis naar Licht. We begrijpen nog helemaal niets van het ontstaan van Bewustzijn, Geest of God in die drie pond kleffe kluit materie onder ons schedeldak. Dus wat betekent het dan dat de Driehoek van de Geest in evenwicht is met het Vierkant van de stof.

Het is poëzie, Broeders, het is de symbooltaal van het onzegbare. Er staat niet wat er staat, maar het staat tussen de woorden in. Ergens nergens. Als in een cirkel waarvan het middelpunt overal is en de omtrek nergens.   

De bioloog en dichter Dick Hillenius zegt: “Zo goed als ik in de spiegel met mijn ogen naar mijn eigen ogen kijken kan, zo goed kan ik met mijn hersenen nadenken over mijn eigen hersenen.” Dat klinkt aannemelijk, maar het klopt niet. Met mijn hersenen nadenken over mijn hersenen is met mijn bewustzijn me bewust zijn van mijn bewustzijn. Je kijkt al niet bewust met je ogen naar je eigen ogen; zien doe je met je hersenen. De ogen stellen we ons meestal voor als een soort televisiecamera’s die iets holografisch in de hersenen projecteren dat ons vervolgens bewust wordt, of dat door ons bewustzijn wordt gadegeslagen. Maar wat dat ook mag zijn dat in de hersenen gadeslaat, de eigen ogen in de spiegel gadeslaan zal nog wel gaan, maar het gadeslaan van het bewustzijn dat het bewustzijn gadeslaat … dat het bewustzijn gadeslaat … dat het bewustzijn gadeslaat, broeders, … wij laten de vrouw buiten dit gebouw, maar gade blijven slaan, leidt tot echtelijke ruzie.   

Dat leidt onvermijdelijk tot wat wel genoemd wordt de strange loop: het oneindig regressieve proces van ik denk dat ik denk dat ik denk dat ik denk, enz. Tot de krakeling als symbool van de doodlopende eeuwigheid. Is het Poëzie van de Geest of is het zinloos, betekenisloos taalgebruik? Is het de slang die in eigen staart bijt? De cirkel met het middelpunt overal en zonder omtrek? Ergens nergens?   

Piet Vroon geeft een fraaie illustratie van dit dilemma in zijn boek Wolfsklem met de mythe van Narcissus. Narcissus gaat dorstig naar een vijver en raakt gefascineerd door zijn eigen spiegelbeeld. Hij wil zichzelf zien en zichzelf begrijpen – als een ware vrijmetselaar – maar elke beweging wordt in het water slechts nagebootst. Zijn stemgeluid brengt hem ook niet verder. Narcissus kan niet gescheiden worden van zijn beeld en evenmin van de nimf Echo, zijn zelfbewustzijn. Narcissus probeert met Echo te praten, maar zij herhaalt slechts zijn woorden. De fout van Narcissus is dat hij twee dingen tegelijk wil, monist en dualist tegelijk zijn, subject en object tegelijk zijn. Hij wil de toeschouwer van zichzelf wil worden. Hij maakt zijn subject tot object, maar door naar zichzelf te kijken is hij zichzelf niet meer. Dat is een verlammende situatie. Om iets te kunnen doen moet hij er immers mee ophouden om naar zichzelf te staren en over en aan zichzelf te denken. Narcissus streeft een wonder na, namelijk de verandering van zijn wezen in een wezen dat hij kan zien zoals een ander het ziet. Die onderneming is hopeloos. Zijn en kennen kunnen niet met elkaar verenigd worden. De mens heeft maar één mogelijkheid: handelen en aan den lijve ervaren wat er dan gebeurt. 

Het Schootsvel is kenteken van noeste arbeid, van handelen, niet van in de spiegel naar jezelf kijken. Zien en zijn, afstand nemen en tegelijkertijd samenvallen, kunnen niet met elkaar verenigd worden, zoals ook de romanschrijver Kees ’t Hart merkte: “Ik ga voor de spiegel staan en probeer mijn eigen gezicht te zien. Het lukt niet: ik kijk naar iemand-kijkt-naar-mijn-gezicht-gezicht. Hoe kan ik mezelf zien zonder te weten dat ik naar mezelf kijk? Hoe kan mijn ik zichtbaar worden? Wie ben ik?”   

Ondanks al die voetangels en klemmen zijn er toch wetenschappelijke onderzoekers die dat lastige bewustzijn onderwerp van studie durven maken, deze oorzaak van onze januskop, bron van het tweezijdige kennen en dus van onze dubbelhartigheid, dubbelzinnigheid, dubbelslachtigheid, kortom dualisme van Lichaam en Geest. En dat ze dat weer durven, die wetenschappers, dat is nog niet zo lang, want dertig jaar geleden was het onder psychologen nog de gewoonte om het probleem bewustzijn op te lossen door het niet van belang of ongewenst te achten bij bestudering van menselijk gedrag, of sterker nog, te ontkennen dat er zoiets als bewustzijn zou bestaan.   

Nu zijn er technieken ontwikkeld waarmee hersenen in vol bedrijf kunnen worden bestudeerd: magnetische resonantiescans die aangeven waar bepaalde hersenactiviteiten plaatsvinden en het toedienen van isotopeninjecties waarmee kan worden bepaald welke chemische stoffen op welke plek in het brein bij welke gedachten nodig zijn. Toch blijft het de vraag of dat zal leiden tot meer begrip van het hoe en waarom van het bewustzijn. De wetenschap is er nog lang niet uit, als ze er al uit zal kunnen komen. Hoe de driehoek zich manifesteert in het vierkant hebben we alleen symbolisch in beeld.   

Wat overigens niet wegneemt dat er bij recent hersenonderzoek frappante zaken vanuit de Duisternis aan het Licht zijn gebracht. Door elektrische en chemische stimulering van bepaalde hersengebieden kunnen allerlei met het bewustzijn verbonden en als ‘hogere geestelijke vermogens’ aangemerkte activiteiten of ervaringen worden opgeroepen en onderdrukt.     

Matthew Alper beweert zo The ‘God’ Part of the Brain ontdekt te hebben en stipuleert dat de menselijke spiritualiteit geen rationele afleiding of intuïtie is, geen product van de geest dus, maar een evolutionair, dus genetisch overgeërfd kenmerk van onze soort. Stof dus en daarmee stof tot nadenken. De Canadese neuroloog Michael Persinger heeft een plek in de hersenen gevonden – de slaapkwab – die bij stimulering ook bij anders niet religieuze personen religieuze ervaringen opwekt. Anderen hebben het over een Godmodule of een Godprogramma in onze hersenen, om de Geest toch vooral tot Stof terug te kunnen voeren. Religie, het geloof in iets Goddelijks, is zo wijd verbreid over de wereld, is zo menselijk, dat evolutionisten de verklaring daarvoor zoeken in een biologische aanleg voor religieus beleven, een bepaalde plaats in de hersenen, een bepaald gen. God gemaakt uit stof door creatieve hersenen.   

Zelfs de Vrije Wil, zo noodzakelijk om iemand een zondaar te mogen noemen, blijkt volgens recent hersenonderzoek zijn oorsprong ergens in de hersenen te hebben.   

Met hersenen nadenken over hersenen is en blijft lastig en de producten van dat proces kunnen niet anders dan betwijfelbaar zijn. Zolang het bewustzijn door de geschiedenis heen al bestudeerd is, hebben wetenschappers en filosofen de neiging de werking van het brein te verklaren door metaforen. De werking van het brein wordt steeds vergeleken met het meest aansprekende artefact van dat moment. Toen in het midden van de zeventiende eeuw waterklokken en hydraulisch bewegende poppen in de mode kwamen, ontwikkelde Descartes een hydraulische theorie van het denken. De Britse neuroloog Charles Sherrington gebruikte de telegraaf als metafoor, en toen de telefoon de telegraaf had verdrongen, werd het brein prompt een telefooncentrale. En vandaag de dag is het brein uiteraard een computer met hard- en software, naargelang men wenst uit te breiden met kwantummechanische of kwantumfysische eigenschappen.    

Maar al die metaforen blijven uiteraard mank gaan, omdat ze slechts hulpmiddelen zijn, symbolen om uitdrukking te geven aan zaken die we zonder die symbolen niet kunnen vatten, zaken die het Licht anders niet in zijn macht kan krijgen, waardoor zij in eeuwige duisternis gehuld blijven. Metaforen zijn hier beeldverschaffers van iets waar we niet naar kunnen kijken zonder er tegelijk gebruik van te maken: de microscoop onderzoeken door hem onder diezelfde microscoop te leggen. Zou zo ook het schootsvel met driehoek en vierkant niet een symbool zijn van noeste, maar onmogelijke arbeid? 

De Stof is op, de Geest gaat voort. Het zijn maar woorden. Wat wij als Vrijmetselaren nastreven is niet het Schootsvel, het schootsvel is slechts symbool voor onze noeste arbeid aan onze ‘zelf’. Het Vierkant staat voor het stoffelijke en we weten wel zo’n beetje wat het stoffelijke is. De Driehoek staat voor het geestelijke en daar weten we eigenlijk niks van, zelfs niet of het nu stoffelijk is of niet.    

De vrijmetselarij is niet dogmatisch. Wij gebruiken met elkaar dezelfde symbolen, maar we leggen elkaar geen interpretatie van die symbolen op. Voor wie wil, kan de interpretatie van het schootsvel ook zo zijn:   

Als de Leerling de Driehoek achter het Vierkant draagt is dat omdat hij nog volop bezig is te ontdekken, te begrijpen, te willen weten wat waarheid is: hij wil als Narcissus zich zelve leren kennen door naar zichzelf te kijken.   

Als de Gezel de Driehoek bovenop het Vierkant draagt is hij die drang tot weten nog niet voorbij, maar hij heeft het Licht gezien. Hij is zich bewust dat hij het is die oordeelt over wie hij in de spiegel ziet, maar hij kan zich nog niet van dat beeld en dat oordeel, van zichzelf losmaken.   

Als de Meester de Driehoek neerslaat in het Vierkant, dan is het besef daar dat hij geen subject en object tegelijk kan zijn, dat hij die blik op zichzelf moet loslaten, dat hij het leven moet nemen voor wat het is: met alleen Geest of alleen Stof of met Stof én Geest of met de onmogelijkheid te weten. De meester geeft zichzelf weg en gaat over tot handelen.   

Maar ondertussen blijft de Meester ook voortdurend Leerling en Gezel, want het narcistische zit altijd in hem.   

Achtbare Meester,

Ik vertrouw hiermee aan uw opdracht te hebben voldaan. Of ik voldoende Stof heb doen opwaaien om de Geesten in beroering te brengen, de rest van de avond zal het uitwijzen. Ik ben zonder overtuiging, maar met overgave bereid met u al comparerend verder te werken aan onze zelfkennis.  

Bronnen: ·

Mario Beauregard, Denyse O’leary, Het spirituele brein. Bewijzen voor het bestaan van de ziel. Ten Have/Pelckmans, Kampen,2008 ·

Arie Bos, Hoe de stof de geest kreeg. De evolutie van het ik. Christofoor, Zeist, 2009 ·

André Klukhuhn, Alle mensen heten Janus. Het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en godsdienst. Amsterdam, 2008 ·

Pim van Lommel, Eindeloos bewustzijn. Een wetenschappelijke visie op de bijna-dood-ervaring. Ten Have,Kampen, 2007 ·

Piet Vroon, Tranen van de krokodil. Over de te snelle evolutie van onze hersenen. Ambo, Baarn, 1989 ·

Piet Vroon, Wolfsklem. De evolutie van het menselijk gedrag. Ambo, Baarn, 1992

bottom of page