top of page

Maçonnelogie 9             KUZ september 2011

Onvoorstelbaar voorstelbaar

De Andromedanevel is bezig de Driehoeknevel op te eten. Sterrenkannibalisme uit een sprookje: er was eens ver weg en lang geleden. Als we het heelal inkijken kijken we terug in de tijd. De Andromedanevel staat 2½ miljoen lichtjaren weg, de Driehoeknevel 3 miljoen lichtjaren. De laatste, sterrenkundig aangeduid als M33, – toeval bestaat niet, zeker niet bij esoterische vrijmetselaars – komt op ons af met een snelheid van 182 kilometer per seconde, maar staat gelukkig op een kilometerafstand van een 2 met 22 nullen. We hebben dus nog even voordat ook wij opgegeten worden. 

Ach, zo groot is het verschil tussen de astronomie en mythologie niet. De Noordse mythologie heeft het over de Ginnungagap, de gapende kloof, de kosmische leegte tussen het kille, ijzige Duister van “Nifel” in het Noorden en het vurige Licht van Muspel in het Zuiden. De oerkoe Audhumbla likt uit het oerijs de oerreus Ymir te voorschijn, die zich voedt aan de oermelk van de oerkoe, maar ook reus Buri, wiens kinderen Ymir doden en uit zijn kadaver hemel en aarde scheppen; zijn wenkbrauwen liggen rondom de mensenwereld om deze tegen andere gigantische krachten te beschermen. Dus kom maar op met die naderende Driehoek. 

Vrijmetselaren maken het onvoorstelbare voorstelbaar op hun eigen onvoorstelbare wijze: Hoe lang is de loge? Van het Oosten naar het Westen. Hoe breed? Van het zuiden naar het Noorden. Hoe hoog? Onmetelijk. Hoe diep? Van de oppervlakte tot het middelpunt der aarde. De diepgang is ook voor vrijmetselaren het enige wat we enigszins kunnen meten, want zo diep gaat die niet. 

Broeder Goethe laat Mefistoteles in zijn Faust tegen de Heer zeggen: 

Van zon en hemisferen heb ik geen benul,

ik ken alleen het ploeterend mensenspul.

Dat aardse godje is nog van hetzelfde slag

en doet nog steeds zo maf als op de eerste dag.

Hij zou misschien wat aangenamer leven,

had u hem niet een schijntje van uw licht gegeven;

hij noemt het zijn verstand, voor hem het sein

beestachtiger dan ieder beest te zijn.

Hij heeft [vergeef me, Hoogheid, wat ik zeg]

veel van een langpootsprinkhaan weg,

zo eentje die steeds vliegt of vliegend springt

en terug in ‘t gras het oude liedje zingt;

en als hij nu gelukkig was in ’t gras, maar nee!

Hij springt met voorliefde steeds weer in de puree.   

Is het mensenleven op de planeet aarde, draaiend om een sterretje van niks in een van de vele melkwegstelsels in het heelal dan zo beroerd? Ik heb nooit behoord tot de bevlogenen die de wereld willen redden van de ondergang. Die ondergang is ooit net zo onvermijdelijk als mijn dood. Maar beseffen dat ik sterfelijk ben, betekent niet dat ik nu al ophoud te leven. De wereld draait door tot ze ermee stopt, niet eerder. Ik belijd een cynisch idealisme: de wereld is niet leuk en heeft niet meer betekenis dan dat ze bestaat, maar ik kan er wel iets leuks van maken en er meer betekenis aan geven dan ze in het simpelweg bestaan heeft. Ik ben een theoretisch pessimist en een praktisch optimist. De theorie rekent op het ergste, de praktijk valt reuze mee. Wat me overkomt, overkomt me. Dat is geen keuze. Hoe ik reageer op wat me overkomt, dat is wel een keuze. En dan kies ik niet voor het onbeduidende in de eeuwigheid van tijd en eindeloosheid van ruimte, maar voor enige trots, een rechte rug, de rechte verhouding. 

Natuurlijk is die eindeloze tijd en ruimte van verre sterren er. Er is een in eindeloosheid onvoorstelbare tijd voor mij en na mij, maar ik ben niet eindeloos. Mijn klok tikt tijdelijk, mijn tijd van leven is voorstelbaar eindig. Het besef van onze tijdelijkheid staat in schril contrast tot het besef van de grenzeloosheid van tijd en ruimte. Wij leven in voorstelbaar begrensde tijd en ruimte en niet in de grenzeloosheid, ook al houdt die ons bij tijd en wijle bezig. 

Voor het leven heb ik niet kunnen kiezen, het is me overkomen. Ik kan wel kiezen hoe ik op het leven reageer. Ik kies ervoor een langpootsprinkhaan te zijn die vliegend door het leven springt en als ik als langpootsprinkhaan even rustig in het gras zit, dan kijk ik naar de verre sterren en denk ik niet aan puree, soms aan de eeuwigheid en soms aan de dood. Ik beklaag mij niet, Mefistofeles; mij plaag je niet. Ik ben domweg tijdelijk gelukkig in het gras.

bottom of page