top of page

43

Bouwstuk opgeleverd

2016 10 24 Industria

2016 11 04 De Friesche Trouw

2016 11 23 Le Profond Silence

2016 12 12 Humaniteit

2017 01 12 Concordia Res Paevae Crescunt

2017 02 09 Het Azuren Gewelf

2017 02 10 Fides Mutua

2017 02 22 Concordia ad Libertatem

2017 03 20 De Veluwe

2017 03 28 Silentium

2017 04 26 Het Roosvenster

2017 05 23 Thorhem

2017 10 31 Liefde en Trouw

ZOEKEN WAT BINDT:

POLITIEK EN RELIGIE IN DE LOGE

Ik begin u een van mijn columns uit Vrijmetselarij voor te lezen:

"Wie de geschiedenis van de ritualen in de Nederlandse vrijmetselarij grondig bestudeert komt er al snel achter dat de Orde er nooit in geslaagd is alle loges achter eenzelfde rituaal te scharen. Meerdere pogingen daartoe zijn stukgelopen op tweespalt tussen hang naar het oude en verlangen naar aanpassing aan veranderde tijden. De zoektocht naar wat bindt leidt hoogstens tot compromissen die de ene loge wel, de andere loge niet omarmt.

In de vroegste Nederlandse vrijmetselarij in de 18 eeuw bakt elke loge zijn eigen rituele brood met krenten uit de Engelse, Franse en Duitse ritualen. Al snel is er de roep om eenvormigheid. De eerste poging is in 1770. Het Grootoosten stelt een commissie in die nooit samen komt. In 1815 wordt een tweede poging gewaagd, die resulteert in 1826 tot een aanbeveling aan de loges zich te scharen achter het compromis-rituaal dat door Broeder dominee Vredenburch in 1820 is geconcipieerd. Het Grootoosten wil het niet als regelgevende norm aanvaarden. Desalniettemin is dit rituaal in 1889 nog bij veel loges in gebruik en bij een aantal loges zelfs tot halverwege de 20 eeuw. Dit laatste betekent dat de derde poging, die start in 1840 en leidt tot een commissie in 1853 om te resulteren in 1865 in het compromis-rituaal van Broeder dominee Schouten niet echt succesvol is. Broeder dominee Carpentier Alting publiceert in 1878 zijn ‘Loge-ritualen’, maar omdat hij niet in opdracht van het Hoofdbestuur werkt, gelden die niet als een officiële poging, ook al zijn er meerdere loges die ermee gaan werken. Een vierde poging in 1889 levert geen enkel concreet resultaat op. Een vijfde poging is in 1905 het rituaal Helder, dat de orde dreigt te splijten en leidt tot het aftreden van het hoofdbestuur. Na dit debacle wordt het vaststellen/goedkeuren van het rituaal weggehaald bij het grootoosten en wordt het een taak van het hoofdbestuur. Het eerste product van die taak is het revolutionaire rituaal-1928, waarin de lichtsymboliek de bouwsymboliek naar de achtergrond drukt. Pas als na WO-II de loges de stilgelegde arbeid hervatten, vormen de verplichte onderdelen uit dit rituaal de basis voor de meeste loges. In 1973 vindt nog een kleine bijstelling plaats en komt de bouwsymboliek in de opening en sluiting weer terug.

Wat ondanks alle aanpassingen in de ritualen is gebleven is de tweespalt tussen de hang naar het oude en het verlangen naar aanpassing aan veranderde tijden. Misschien is het weer tijd voor een nieuw compromis-rituaal, dat weer niet dwingend wordt opgelegd."

Tot zo ver die column. Het moge u duidelijk zijn, dat de gedachte aan eeuwenoude, bindende ritualen gerelativeerd moet worden, en dat is een eufemisme voor dat die gedachte een misvatting is. 

Dit bouwstuk zal een column zijn. Een knuppel in het hoenderhok, dat beloof ik u. Lekker om naar te luisteren, maar lastiger om er wat mee te doen.

Daar gaan we.

“Gij zijt gekomen uit een wereld welk verwarder en verdeelder schijnt dan ooit,” zegt de Achtbare Meester tegen de kandidaat die zojuist is “binnengetreden binnen de beslotenheid der loge.”

Herkent u deze zin? Enig idee hoe oud die zin is?

Het oubollig, archaïserend taalgebruik suggereert een lang verleden. Je zou in de 21e eeuw eerder verwachten dat de Achtbare Meester tegen de kandidaat die zojuist zijn entree heeft gemaakt binnen veilige muren van de loge zoiets zegt als: Daarbuiten is de wereld meer dan ooit in verwarring, meer dan ooit verdeeld. Dat klinkt moderner, dringt beter door en het houdt je bij de les.

Ik heb die oubollige zin vaak gehoord als ik weer eens een leerlingeninwijding bijwoonde. Die archaïsche zin stamt uit de jaren '70 van de vorige eeuw en komt voor het eerst voor in de “Proeve van Rituaal voor de graad van leerling-vrijmetselaar”. Omdat de HB-ritualen de Meester der Loge veel vrijheid geven zelf verbindende teksten in het rituaal in te voegen en veel van die Meesters dat zelf invullen we heel lastig vinden zelf, heeft Ritus en Tempelbouw dat voor ze gedaan. Dat is heel lief, heel behulpzaam van Ritus en Tempelbouw, maar … waarom dan de suggestie wekken dat het uit de 18e of 19e eeuw komt? Die invullingen waren bedoeld als voorbeeld, maar mijn ervaring is dat zoveel loges bang zijn voor de vrijheid die ze hebben in de formulering van de inhoud van het rituaal, dat de volkomen buitentijdse Proeve het meest gebruikte, integraal uitgevoerde rituaal in de Nederlandse vrijmetselarij is. Er zijn erbij die geloven dat zij een eeuwenoud vrijmetselaars-rituaal in handen hebben. Dat is absoluut niet waar, maar erger is - en dat is mijn stelling – de vrijmetselarij zet zichzelf daarmee buiten spel, buiten de wereld buiten. 

Is het zo fout dan wat de Proeve hier heeft ingevuld? Wat formulering en taalgebruik betreft zeg ik ja. Inhoudelijk nee. Geloof me: in de 18e-eeuwse ritualen worden die verwarring en verdeeldheid weliswaar niet genoemd, maar wel veel krachtiger dan nu uitgebeeld in de Eerste en Tweede Reis van de kandidaat. Ik wil niet naar die tijd terug, ik leef nu, maar de kandidaat van toen kreeg wel een eigentijdse boodschap in een eigentijdse vorm.

Als er één ding duidelijk is, dan is het wel dat zolang de wereld bestaat, in ieder geval zo lang de vrijmetselarij bestaat, buiten de loge de verwarring en verdeeldheid groter lijkt dan ooit. Ook vandaag de dag, zoals blijkt uit de afgelopen troonrede, waarin onze Koning “onrust en onbehagen een kenmerk van onze tijd” noemt.

Na 300 jaar orde scheppen in de vrijmetselarij is het daarbuiten nog steeds chaos. 300 jaar is een prachtig getal, dat moet gevierd worden, maar dan wel met een evaluatie van wat we in die 300 jaar voor elkaar hebben gekregen. Anders dan wat complottheorieën op internet ons in de schoenen schuiven, is de vrijmetselarij al heel lang een tandeloze tijger. Wij zouden een machtige organisatie zijn met vertakkingen over de hele wereld, met invloed overal. Wij zouden achter de schermen aan de knoppen draaien van de maakbare wereld. Ach, kijk ons hier zitten. Achter de schermen, ja. We zitten veilig binnen de getande rand. Maar aan de knoppen? Nee! Eerder naar de knoppen! Als we doorgaan met ons vergapen binnen de veilige muren van de loge aan zogenaamde eeuwenoude ritualen.

Laten we eens kijken hoe het begonnen is.

Met de ontstaansgeschiedenis van de vrijmetselarij is het al net zo gesteld als met de geschiedenis van de ritualen. Er is meer mythe en wishfull thinking dan zoeken naar waarheid. Dat vindt in ieder geval Broeder Hans Hukshorn. In het speciale bewaarnummer van Thoth, najaar 2015, schrijft hij een interessant artikel met de titel: “Het canonieke verhaal van 1717; Vrijmetselarij: wanneer en waarom?” Hij komt daarin tot de conclusie dat de Engelse Grootloge, die 300 jaar geleden in 1717 is opgericht, voortkomt uit verlichte vrijdenkersgroepjes, die bij elkaar komen om in vrijheid te praten over wat er in de ook dan meer dan ooit verwarde en verdeelde wereld speelt. Om ritualen gaat het die groepjes niet, het zijn vooral praatgroepen. Ze wisselen gedachten uit. En ze praten in vrijheid over van alles, over de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen, over interessante filosofische publicaties, en zeker ook over politiek en religie. En ze doen dat in een wereld waarin vrijheid van meningsuiting niet bestaat. De vorst is een absoluut vorst en elke religie heeft van God zelf de waarheid in pacht gekregen. Wie zelf naar waarheid zoekt en zich daarover uitspreekt, loopt groot gevaar. Turkse toestanden, zult u misschien denken, maar geloof me, dat is een eufemisme voor de macht van vorst en kerk in die tijd, in heel Europa.

Geen wonder dus dat die vrijmetselaarsachtige praatgroepjes in het geheim samenkomen en dat binnen de getande rand moet blijven wat ze in die groepjes bespreken, want de gedachtepolitie van vorst en kerk is heel nieuwsgierig en altijd in de buurt. Voor hun veiligheid kiezen ze een dekmantel. En de keuze valt op het steenhouwersgilde, een idee van iemand die dat uit Schotland heeft meegebracht. Ze werken met Woord, Teken en Aanraking om zeker te zijn dat geen ‘oningewijden’ zich toegang verschaffen. Geheimhouding heeft met niets anders te maken dan met veiligheid. Het gaat niet om geheime kennis die beschermd moet worden, ze willen gewoon niet opgepakt worden.

Ik ben een paragraaf. Klik éénmaal om je eigen content in te voeren. Je kunt het lettertype, de regelhoogte, kleur en nog veel meer aanpassWaar hebben ze het dan over? Waar zijn kerk en staat zo bang voor? Wel, Broeders, eind 17e, begin 18e eeuw is de tijd van de radicale Verlichting. Dat is een andere Verlichting dan die later breed in Europa is omarmd. De machthebbers zien het radicale gedachtegoed als uitermate gevaarlijk voor hun positie, zoals ook nu nog het radicale verlichte denken gevaarlijk wordt geacht in het overgrote deel van de wereld, en echt niet alleen in het islamitische.en door een gedeelte te selecteren en een van de opties in de werkbalk te kiezen.

De start van de Verlichting begint in het Europa van de 17 eeuw, met wortels in het humanisme van de 16 eeuw. In de loop van de 18e eeuw krijgen die verlichtingsdenkbeelden meer en meer invloed en de vorsten en kerken voelen dat er aan hun stoelpoten wordt gezaagd – wat zaagt gij daar binnen de beslotenheid van de loge? Stoelpoten! –. En dus proberen ze het tij te keren door het in de kiem te smoren. Dat lukt niet. Het zagen leidt tot de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog en tot de Franse revolutie. Dat was geen vrijmetselaarsarbeid, maar die heeft er wel toe bijgedragen.

In de 19 eeuw is de koning geen absoluut vorst meer, moeten dominees het woord [s]preken van wie zij het brood eten en hebben burgers iets meer in de melk te brokkelen. Er is wat meer vrijheid, gelijkheid en broederschap. Er zijn compromissen gesloten, waarin de radicaliteit het loodje heeft gelegd. In de wijn van de radicale verlichting is zoveel water gedaan dat de brave burger hem probleemloos kan drinken. En de vrijmetselarij is met de tijd meegegaan en wentelt zich al snel in burgerlijke deugden-ethiek, getuige de ritualen van de dominees Vreedenburch [1820], Schouten [1865] en Carpentier Alting [1878].

Wat waren die radicale verlichtingsideeën dan?

Een van de grote spelers in het radicale verlichte denken is Spinoza, wiens belangrijkste geschriften pas na zijn dood in 1677 gepubliceerd worden en dan onmiddellijk verboden zijn, maar intussen wel in bepaalde kringen door heel Europa gelezen worden. Stiekem. Want wat Spinoza schrijft over religie en politiek is ronduit revolutionair. God is niet langer de schepper van het heelal, maar het Heel Al zelf. De Bijbel is menselijke fantasie. Goed en kwaad zijn menselijke denkdingen, menselijke invullingen van de Geblokte Vloer, symbool van de grillige werkelijkheid waar wij in leven. De opvattingen van Spinoza over de politiek zijn ook niet mals. De staat, de overheid hoort geen opvattingen te hebben over wat de juiste religie is, over wat goed is en wat kwaad, maar hoort slechts het volk, de burger te dienen. De overheid – of die nu dictatoriaal is of democratisch – moet niet meer doen dan het verkeer tussen de burgers zo te regelen, dat de vrijheid van de een niet ten koste gaat van de vrijheid van de ander en heeft als enige daartoe het geweldsmonopolie. Spinoza staat een volstrekte vrijheid van meningsuiting voor: iedere burger mag denken en zeggen wat hij wil. De overheid mag pas ingrijpen als de burger daadwerkelijk handelt tegen de wet. Dat klinkt voor ons als redelijk normaal, maar dat is het begin 18 eeuw absoluut niet en in onze tijd is het niet absoluut.

De invloed van Spinoza moet niet onderschat worden, maar ook niet overschat. Zijn gedachtegoed is moeilijk te verteren voor mensen die gewend zijn zichzelf als de belangrijkste wezens van het Heel Al te zien, speciaal door God geschapen om op Hem te lijken. Hij is zo omstreden, dat hij eigenlijk pas een heel klein beetje salonfähig is geworden in de tweede helft van de 20 eeuw. De vrijmetselarij heeft zich tijdens en na de napoleontische tijd en de 19e eeuw zozeer aan de burgerlijke maatschappij, cultuur en religieuze sfeer aangepast, dat ze zeker niet radicaal geacht mag worden. Maar begin 18 eeuw, toen absolutisme in politiek en religie normaal was, heeft Spinoza er wel degelijk, weliswaar ondergronds, een bijdrage aangeleverd dat steeds minder mensen dat als de normale werkelijkheid wilden zien. En dat vrijheidsgevoel – de mogelijkheid bevrijd te kunnen worden van de horigheid aan vorst en kerk – krijgt steeds meer aanhangers in heel Europa. En nog altijd is de strijd niet gestreden.

Tijdens de laatste algemene beschouwingen wil Siebrand van Haersma Buma, fractieleider van het CDA, dat mensen die zich positief uitlaten over terroristische aanslagen opgepakt kunnen worden en hij spreekt daar Halbe Zijlstra, fractievoorzitter van de VVD, in een interruptie tijdens diens betoog op aan. Hij vindt dat de VVD te weinig doet om het terrorisme te bestrijden. Maar Zijlstra – die zeker niet onder wil doen voor het CDA als het gaat om terrorismebestrijding – komt nu toch op voor de verworvenheden van onze rechtsstaat. Ik weet niet of Zijlstra Spinoza heeft gelezen – ik vrees van niet – maar zijn weerwoord aan Van Haersma Buma is de insteek van Spinoza: de burger mag denken en zeggen wat hij wil, de overheid hoort geen gedachtenpolitie te zijn en hoort er ook geen te hebben. Pas als de burger tot handelen overgaat, een terroristische daad pleegt of die klaarblijkelijk, dus bewijsbaar, voorbereidt, worden medeburgers daadwerkelijk bedreigd en mag/moet de overheid ingrijpen.

Nog even terug naar die vrijmetselaars-praatgroepjes in begin 18 eeuw. Clubjes vormen is een mode in die tijd: overal in Europa is ervoor de heffe des volks een ruim scala aan entertainment: literatuurclubjes, toneelclubjes, whiskyproefclubjes, goede-doelenclubjes, wat-dan-ook-clubjes, maar altijd ons-kent-ons-clubjes. Daarin vrije mannen van goede naam, met functies die goed betaald worden, soms voor werk dat ze niet zelf doen, maar laten uitvoeren door anderen tegen een [veel] lagere betaling – zo veel is er niet veranderd, broeders. Het kapitalisme bestond al voor het zo werd genoemd. De meeste clubjes zijn veelal heel onschuldig en ongevaarlijk. Als de juiste mensen erbij betrokken zijn, zien kerk en vorst er geen kwaad in. Maar als een clubje wordt gevormd door mensen die gelinkt kunnen worden aan denkbeelden die niet stroken met het mainstream wereldbeeld, mensen die een andere vorst willen of een ander geloof of een ander politiek stelsel, dan wordt men zenuwachtig. Zulke clubjes kunnen dan wel zeggen dat het slechts theoretisch en vrijblijvend praten over is, maar straks gaan ze de straat op om te demonstreren, gaan ze zich roeren in de media en voor je het weet zit je midden in een revolutie. En dan vinden koning en kerk het toch beter om het kwaad in de kiem te smoren. En dat idee hebben sommige politici nu nog, niet waar, meneer Buma? 

Die vrijmetselaarspraatgroepjes zijn dus vanaf het begin verdacht. In Engeland begin 18 eeuw, maar ook in het Nederland van de jaren ’30 van die eeuw, in het tweede stadhouderloze tijdperk [1702-1748]. De allereerste loges die dan in Nederland worden opgericht, worden onmiddellijk geconfronteerd met overheidsingrijpen. Dat heeft deels te maken met het gegeven dat het veelal mensen zijn uit de omgeving van de prins, die meer op Engeland georiënteerd is, terwijl de zittende macht meer Frans georiënteerd is, maar ook met de dan hier te lande heersende paalwormencrisis, waarvoor bijgelovige dominees graag de schuld leggen bij wat van buiten komt, nieuw en vreemd is. De vrijmetselarij is én nieuw én vreemd én Engels. Die paalwormen-crisis teistert heel drassig Nederland en tast de fundamenten aan van huizen en samenleving. Het gaat economisch al niet best en dit komt er nog bij. De jaren ‘30 van de 18 eeuw kent heel wat complottheorieën en paranoïde gedrag bij de burgers en de overheid en de slachtoffers zijn de homoseksuelen en een heel klein beetje (want nog heel klein) de vrijmetselarij.

Nu zijn het misschien ook wel decadente gezelschappen die na een overvloedig broedermaal wat te luidruchtig de kroeg uit waggelen waar ze loge hebben gehouden, maar het is ook niet geheel uitgesloten dat die uitwassen de stok zijn die men vindt om de hond te slaan. Een ding is zeker, de tafelwetten die hier bij het broedermaal worden voorgelezen zijn niet voor niets geschreven. Men laat tijdens vrijmetselaarsbijeenkomsten duidelijk niet alleen de gedachten de vrije loop. Maar desalniettemin, het zijn clubjes waar men met elkaar over de meer dan ooit verwarde en verdeelde, maar vooral onvrije wereld spreekt en zoekt naar een betere, een vrijere wereld. En dat staat juist de controlefreaks van kerk en staat in Nederland niet aan, net zomin als in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Want overal voelt de zittende macht dat de tijden aan het veranderen zijn. Toen en nu.

Als James Anderson in 1723 ‘De Oude Plichten’ als gedragsregels voor vrijmetselaren formuleert, heeft hij niet op het oog om hen te verbieden over religie en politiek te spreken – daarvoor komt men immers bij elkaar – maar heeft hij veeleer het oog op de bedreigende buitenwereld, die hij niet wijzer wil maken dan ze is en die hij gerust wil stellen. Naar de broeders toe bedoelt hij ermee te zeggen dat ze binnen de loges niet aan religie en politiek moeten doen; er wel over praten, niet over redetwisten. Ga met elkaar in gesprek, blijf on speaking terms. Vrijmetselarij is met respect voor de ander praten tegen en luisteren naar de ander. Zo communiceer je over zaken waarover je het onderling niet eens bent. Geen eenrichtingsverkeer dus van de boodschapper, de waarheidsverkoper, die alles aan jou kwijt wil, maar niets van je moet hebben, behalve je stem, je geld en je ziel. Geen gesprek over wat politiek en religieus juist is, over wat goed is en wat kwaad. Geen oordelen, niet de waarheid, maar zoeken naar wat bindt. En dat betekent in de praktijk samen zoeken naar wat de wereld beter kan maken in plaats van de eigen visie heilig te verklaren.

In het Nederland van de tweede helft van de18 eeuw is er sprake van een opkomend patriottisme, dat meer aansluit op Frankrijk en zich keert tegen de Orangisten, die meer op Engeland georiënteerd zijn. Patriotten en Orangisten ontmoeten elkaar in de in heel Nederland opkomende loges. Hoezeer ze het ook met elkaar oneens zijn, in de loge delen ze met elkaar verlichtings-idealen, willen ze vanuit het alom aanwezige optimisme van die idealen werken aan een betere wereld, aan een voortstuwende wereldorde. Ook al verschillen van mening hoe die betere wereld er dan uit moet zien, ze delen het symbool van de ‘betere wereld’. Er wordt in de broederschap met elkaar gepraat, gearbeid en getafeld door partijen die elkaar in het westen, in de media verketteren en soms met de dood bedreigen. Ja, maar … zij hebben een plek, waar ze elkaar als broeders beschouwen. Hoe oneens ze het ook zijn, ze zoeken naar wat bindt. Het is niet altijd goed gegaan, maar het is ook altijd weer goed gekomen.

Misschien is dat het succes van een club die al 300 jaar bestaat, dat ze mensen bij elkaar brengt die elkaar anders niet zouden ontmoeten, die stuk voor stuk idealisten zijn, maar elkaars idealen daarom nog niet hoeven te delen. Broeders die zoeken naar wat bindt.

Ook in onze meer dan ooit verwarde en verdeelde wereld – onze wereld van “onrust en onbehagen”, zoals Kabinet Rutte de koning laat zeggen – kan de vrijmetselarij een zeer zinvolle rol spelen als zoekers naar wat bindt. Juist in een samenleving die polariseert, waarin mensen de eigen opvatting van de daken schreeuwen en die van de ander verketteren, kan de vrijmetselarij, kunnen vrijmetselaren, wij dus, een rol spelen, moeten wij misschien wel een rol willen spelen. De vrijmetselarij heeft immers twee geweldig prachtige en krachtige uitgangspunten – unique selling points in marketingtaal – in ‘zoeken naar wat bindt’ en in ‘broederschap’. Daar moeten we iets mee kunnen in een maatschappij waarin de burgers niet meer naar elkaar luisteren, maar elkaar bestoken met standpunten.

Er zit iets onbeweeglijks in het woord standpunt, waardoor ik al een hekel aan mezelf heb als ik me er weer eens op betrap er een te hebben. Dat is ook de twijfel die ik heb om het volgende voor te stellen. Maar soms moet je een knuppel in het hoenderhok gooien om als de hoenders alle kanten op stuiven, weer te zoeken naar wat bindt.

Als wij ons afvragen hoe het komt dat er steeds minder vrijmetselaren komen, of hoe het komt dat vrijmetselaren afhaken, dan moeten we erkennen dat we weinig voorstellen. We moeten de oplossing zoeken in waarin we belangrijk kunnen zijn voor de verwarde en verdeelde tijd waarin we [altijd] leven. Inwijden en aan ons zelf werken is niet het doel, maar het middel. Wij kunnen ‘orde’ brengen en daarmee onze eigen orde in orde brengen. Niet omdat wij standpunten hebben, maar juist omdat we verbinding belangrijker vinden dan het hebben van standpunten.

De kern van de vrijmetselarij kan niet het opvoeren van ritualen zijn, niet het kennen van u zelf. Ik zie de waarde van onze ritualen wel degelijk; ik erken het nut van de zoektocht naar wie en wat je bent en wat je plek is in het grotere geheel waarvan je deel uitmaakt, maar het zijn hulpmiddelen die uiteindelijk tot vrijmetselaarsgedrag zouden moeten inspireren, ertoe moeten leiden dat we ons doen kennen als vrijmetselaar in het Westen. Nee, niet de vrijmetselarij doet zich kennen in het Westen, maar hij die zich als vrijmetselaar gedraagt, die ook in het Westen zoekt naar wat bindt. Dus niet alleen in de loge zoeken naar wat bindt, maar ook daarbuiten. En buiten – dat merken we dagelijks – is verdomd veel werk te verzetten. 

Tijdens onze comparities zouden we ons moeten bekwamen in hoe je zoekt naar wat bindt. En dan is het juist goed om te praten over wat er in die maatschappij gebeurt en hoe je daarin een verbindende rol kunt spelen. Dan kun je de lastige onderwerpen niet uit de weg gaan. Dan moet je oefenen in met elkaar in gesprek zijn over datgene wat mensen in onze maatschappij in kampen verdeelt. Niet omdat het makkelijk is – want wij zijn mensen in de maatschappij en wij hebben standpunten en emoties daarin en daarbij – maar juist omdat het moeilijk is. Zoeken naar wat bindt is een attitude die je niet zo maar in de praktijk brengt. Het vraagt oefening. Veilig communiceren over wat de maatschappij verdeelder en verwarder maakt dan ooit, moeten we leren door het doen. Praten over politiek en religie is niet hetzelfde als aan politiek en religie doen. Het is veeleer ervan buitenaf tegen aankijken, een ander perspectief zoeken om te analyseren wat er gebeurt, welke emoties erachter zitten, wat mensen zo gehecht maakt aan het vasthouden aan het eigen standpunt. Zoeken naar de rechte verhouding – vanuit respect voor de ander. En dat alles vanuit de wil om te verbinden. Niet oordelen, maar er altijd vanuit durven gaan dat de ander ook een betere wereld wil – ook al ziet die betere wereld van hem er anders uit dan die van jou. ‘De betere wereld’ is ook een symbool, dat ieder op eigen wijze mag invullen. Mijn ervaring is dat mensen vaker eigenlijk hetzelfde willen – we zijn we allemaal gelukzoekers – maar elkaar uitsluiten omdat de wegen ernaartoe verschillen, elkaar uitsluiten omdat we elkaars codes niet verstaan, elkaar uitsluiten omdat we leden zijn van verschillende ons-kent-ons-clubjes, we geen ‘broeders’ zijn en elkaar uiteindelijk niet vertrouwen.

Zoeken wat bindt is niet makkelijk. Ken u zelf. Laten we dus mededogen hebben met elkaar, als we niet slagen in wat we eigenlijk willen.

Om te zoeken naar wat bindt, moet ik eigen standpunten loslaten. Ik moet bewegen, mijn eigen emoties onder ogen zien en me verplaatsen in de ander. Minder ik, meer broeder.

Ik ben een ijdeltuit, Broeders, het loslaten van het eigen gelijk is moeilijk, zeker als je de taalvaardigheid aan je kant hebt en je de ander makkelijk overklast. Maar in plaats van verbinden, leidt overklassen eerder tot verwijdering. De keren dat het lukt met de ander echt contact te maken, ontdek ik dat ik er meer mee win dan mee kwijtraak. Dat geeft moed om het te blijven doen.

Nu zeg ik: laten we dat oefenen in het Oosten door het Westen binnen te laten, ermee te worstelen en de mogelijkheden tot verbinding te onderzoeken en dan terugkeren naar het Westen om het in praktijk te brengen. Onze voorgangers in de 18e eeuw – met patriotten en orangisten in één loge – hebben het ook – met vallen en opstaan – gedaan. En toen het niet gelukt leek, kwam het toch goed. Het licht schijnt in de duisternis, en het is waar dat de duisternis zich laat moeilijk verdrijven. In de 18e eeuw staat duisternis voor bijgeloof, vooroordelen, onwijsheid, domheid. Wie het licht wil zien, moet met de duisternis in zichzelf afrekenen. Als wij ons idealisme alleen binnenskamers beoefenen, zetten we de lamp onder de korenmaat, doen we niet waarvoor we oorspronkelijk bij elkaar gekomen zijn: het creëren van een betere wereld, de ware verlichting.

Hoe graag ik ook onmiddellijk van start zou willen gaan, ik besef dat ik hier een stelling aan de poort van de tempel spijker die luidt: vrijmetselaren, maak u los uit uw lethargie en manifesteer u in het Westen als mensen die de polarisatie bestrijden door te zoeken naar wat bindt.

Alsof ik Luther zelf ben, zeg ik: Ik sta hier en ik kan niet anders. Ik sta hier, klaar om door u meedogenloos te worden vervolgd voor ketterij. 

bottom of page