6
Bouwstuk opgeleverd
2002 09 16 Le Profond Silence [Rouwloge Broeder Jan Solcer]
2007 03 26 De Friesche Trouw [Fictieve rouwloge, Jacob de Meester]
In memoriam
Jacob de Meester
een fictieve rouwloge
[opgenomen in Descartes' dochter, geschreven door de gebroeders Meester in opdracht van De Friesche Trouw in het kader van het 225 jarig bestaan]
Leven is zoeken, blijven zoeken, tot de dood jou vindt.
Wie wat vindt heeft slecht gezocht, is het titelgedicht van een bundel van Rutger Kopland. Het begint zo:
Wie nog op poëzie wacht? Jij niet,
Jij wacht op de dag dat het echt
Terugkomt, dat wat je zocht naast
Je zal liggen en zuchten en kreunen,
Leven, dat er godverdomme eindelijk
Eens geen woord poëzie uitkomt.
Dichten!
Dichten is het gat met woorden vullen,
maar de dichter Kopland weet
dat het gapend gat van het verlies
zich niet met woorden vullen laat,
dat woorden de werkelijkheid niet weer tot leven brengen.
Het is die vervloekte machteloosheid van het woord
die Kopland hier
vloekend
onder woorden brengt:
Jacob de Meester heeft zijn leven lang gezocht,
is bevlogen blijven zoeken
tot de dag waarop de dood hem gevonden heeft.
Jacob heeft heel goed geweten wat machteloosheid was.
De werkelijkheid waarin hij heeft geleefd
was een ruwe steen
en de scherpe kanten daarvan
heeft hij aan den lijve ondervonden.
Hij had een ziel vol littekens kunnen hebben,
en misschien zaten er ook diepe groeven in zijn ziel,
maar Jacob wist met Wijsheid, Kracht en Schoonheid
de ruwe steen die hij zelf was
te schuren aan de ruwe steen van de werkelijkheid.
Jacob dacht niet in termen van beschadiging van de ziel,
maar koesterde het beeld van de zuivere kubiek
die in zijn ruwe steen schuil ging,
en de harde hamerslagen
waarmee de werkelijkheid
de beitel in zijn ziel zette
trachtte hij te zien als het te voorschijn hakken
van dat onbereikbare ideaal.
Jacob zette machteloosheid niet om in woede,
maar in Wijsheid
zong zijn ziel niet uit in klaagzang,
maar putte uit zijn leven Kracht
kon door de kieren van schade en schande
kijken naar het Licht van de Schoonheid.
Juist omdat hij die vaardigheden bezat,
door noeste arbeid aan zichzelf ontwikkeld had,
kon Jacob zijn
wat hij voor onze loge lange tijd geweest is:
het geweten.
Zie hem zitten op de Zuiderkolom,
vaak de handen gevouwen in de schoot,
soms de ogen gesloten,
luisterend naar wat broeders te berde brengen.
Zolang ik hem heb mogen kennen,
helaas te kort,
heb ik hem nooit gretig het woord zien vragen.
Rust en geduld is zijn uitstraling.
En als hij dan het woord vraagt en krijgt
aan het eind van het discours,
vlak voor de redenaar het slotwoord gaat spreken,
dan gaat die kleine gestalte staan -
en de loge legt zich aan zijn voeten
als een hond na een lange wandeling –
en spreekt,
zacht en bedachtzaam in zijn stem
alert en oprecht in zijn levendige ogen,
zijn lof en waardering uit over het gesprokene.
Nooit kritiek,
nooit vragen waarachter zijn mening schuilgaat,
slechts af en toe
een aanvulling uit de levenspraktijk
een anekdote als tropische verrassing in melkchocolade.
Helemaal Jacob.
Het was niet des Jacobs
om negatief te oordelen
over broeders of mensen of over hun arbeid.
Maar blind was hij niet voor zwakke plekken.
Ik mag mij gelukkig prijzen
dat hij zich als een vader over mij ontfermde
toen ik hier nog niet zo lang geleden
mijn eerste, kinderlijke vrijmetselaars stappen zette.
Hij bespeurde en besprak mijn wankelmoedigheid,
maar belangrijker voor mij was
dat hij mij stimuleerde mezelf te zijn,
mezelf te zoeken,
mezelf te durven vinden
in het theater van de vrijmetselarij en het leven.
Blind was hij niet voor zwakke plekken in De Friesche Trouw.
Het geweten dat hij voor onze loge was
sprak hij uit in bezorgde brieven,
niet door een opgeheven vingertje
dat wijst op gemaakte fouten,
maar door het aanreiken van zienswijzen en kaders.
Jacob kende het memento mori.
Hij wilde graag leven,
nog verder gaan met zoeken,
maar was niet bang door de dood gevonden te worden.
De dood komt als hij komt,
Jacob wilde zijn leven er niet op inrichten.
Toch heeft hij voorvoelt dat het moment op de loer lag.
Op 22 december tijdens het feestelijk broedermaal
zat hij voor het laatst tussen ons,
op zijn vertrouwde plek op de Zuiderkolom.
Hij had genoten,
ondanks de pijn in zijn schriele lijf,
van het opgevoerde rituaal boven in de Tempel.
Hij was moe, hij was wankel, maar hij was er.
En vlak voor sluiting,
vroeg en kreeg hij het woord
en bedankte ons allen.
Bedankt, Jacob de Meester, bedankt.