37
Bouwstuk opgeleverd
2012 10 10 Le Profond Silence
2013 01 24 Het Azuren Gewelf
2013 02 13 Het Roosvenster
2013 03 04 De Veluwe
2013 04 12 De Friesche Trouw
2013 11 18 Industria
2013 12 06 Fides Mutua
2014 02 25 Acacia
2014 03 05 Ken U Zelven
2014 04 03 Concordia Res Parvae Crescunt
2014 05 20 De Geldersche Broederschap
2015 04 21 Deugd en IJver
Een vrij man
Over de vrije wil
[1e graad]
Tot drie maal toe krijgt de kandidaat die voor de poort staat te horen dat hij een vrij man van goede naam is. De Voorbereider zegt het als antwoord op de vraag wie daar als profaan aan de poort van de tempel klopt, de Dekker geeft het door aan de 2 opziener en die weer aan de Achtbare Meester. Drie maal wordt hetzelfde gezegd door drie verschillende rollen. Het moet de aanstaande vrijmetselaar blijkbaar ingepeperd worden. Of behoort het tot de magie van de herhaling, de hoop dat de taal door herhaling waarheid creëert?
Wat verstaan we in ons ritueel onder een vrij man? Los van wat we er vroeger onder hebben verstaan, lijkt een vrij man nu tot uitdrukking te brengen dat de commissie van onderzoek heeft vastgesteld dat de man die voor de poort staat iemand is die door niets anders gezonden is dan door eigen vrije wil. Niemand dwingt hem tot dit avontuur. Niets noopt hem deze weg te gaan anders dan zijn verlangen het Licht te zien, zichzelf te leren kennen en beter mens te worden, ook al heeft hij nauwelijks een idee van wat het Licht hem zal brengen, welke onverwachte kennis hij zal opdoen als hij zich zelf leert kennen en hoe hij als beter mens uit de transformatie tot vrijmetselaar te voorschijn zal komen. Uit vrije wil staat hij daar tussen de Opzieners en als bewijs dat hij uit vrije wil zich onderwerpt aan het ritueel dat hij zal ondergaan, heeft de kandidaat zichzelf geblinddoekt.
Maar is hij een vrij man? Heeft hij op het moment dat hem gevraagd wordt die blinddoek om te doen een keus? Ja, hij heeft de keus te zeggen dat hij er liever met open ogen intrapt, maar dan moet hij zijn verlangen laten varen vrijmetselaar te worden, want als hij vrijmetselaar wil worden heeft hij geen keus. Het rituaal laat sowieso weinig keuzevrijheid: op de vragen die gesteld worden ligt het antwoord in het rituaal vast.
Niemand verwacht dat de kandidaat op de vraag: “Is het nog altijd uw verlangen vrijmetselaar te worden?” zal antwoorden: ‘Bij nader inzien, meneer de voorzitter, besluit ik toch van deze poppenkast af te zien.’ Ook al staat er in het rituaal, dat we het hem niet kwalijk zouden nemen als hij zich op dat moment zou terugtrekken, we houden er geen moment rekening mee dat een kandidaat dat daadwerkelijk zou doen. Ik heb nooit gehoord dat het gebeurd is. Het zou een boel consternatie geven en er zou een commissie ingesteld worden met de opdracht te onderzoeken waar het in het proces fout gegaan is. We gaan er blijkbaar vanuit dat de Commissie van Onderzoek em de Voorbereider hun werk goed gedaan hebben en dat in de Donkere Kamer het zaad in goede aarde is gevallen en niet op de weg, op de rotsgrond of tussen de distels.
In theorie gaan we uit van een keuzevrijheid, in de praktijk gaan we ervan uit dat die keuze al in een eerder stadium bepaald is. Wanneer dan?
Hoe ging dat bij mezelf? Eigenlijk is het me overkomen, zoals vrijwel alles in mijn leven me overkomt. Zelden maak ik bewuste keuzes, keuzes die berusten op een rationeel onderzoek en een afweging van voor en nadelen. Eerlijk gezegd: ik stort me meestal ergens in en dan zie ik wel wat er gebeurt. Ik wist zelfs niet bewust dat ik zoekende was, toen ik mij aanmeldde. Ik wist van een paar mensen uit mijn min of meer directe omgeving dat ze vrijmetselaar waren, mensen naar mijn hart, maar ik kwam niet op het idee om zelf die stap te zetten. Van een kreeg ik zelfs een informatieboekje en een lijst van loges, zozeer was hij ervan overtuigd dat ik daar thuis hoorde, maar ik deed er niets mee. Tot ik jaren later, in 1997, op een Reiki-cursus belandde– ook zo’n impulsief genomen besluit om die te gaan volgen, terwijl ik er eigenlijk heel sceptisch tegenover stond –. Daar kwam ik een Broeder tegen die mij min of meer dwingend uitnodigde voor een open comparitieavond. Die Broeder en die avond vormden de directe aanleiding. Impulsief als ik ben, gaf ik mij die avond op en een klein jaar later, eind oktober 1998, stond ik als vrij man van goede naam, door mijzelf geblinddoekt, tussen de beide Opzieners van de Achtbare Loge Le Profond Silence in het Oosten Kampen.
Ben ik uit vrije wil vrijmetselaar geworden? Of anders gezegd: wilde ik vrijmetselaar worden? Een dwaas kan meer vragen stellen dan je met Wijsheid, Kracht en Schoonheid kunt beantwoorden. Ik weet wel hoe, maar niet waarom ik vrijmetselaar ben geworden, wel waarom het vrijmetselaar zijn me achteraf zo goed bevalt. Ik kwam min of meer vanuit een eenzame wereld die verward leek thuis in de orde van een kudde.
Wat is vrije wil? Wanneer handel ik uit vrije wil?
Ik ben niet uit vrije wil geboren en mijn sterfelijkheid komt evenmin voort uit vrije wil. Als er een vrije wil is, zit die in het leven daartussen. Er zijn talloze handelingen die ik doe die niets met willen te maken hebben, handelingen die niet door mijn wil maar door iets anders veroorzaakt worden. Zodra ik mijn computer opstart steek ik een sigaret op, niet omdat ik dat wil, maar doordat het wachten tijdens het opstarten mijn hersenen automatisch prikkelt tot pakje en asbak openen, sigaret aansteken en inhaleren. Het gaat eerder automatisch dan dat het een wilsbesluit is. Ik kan domweg de verleiding niet weerstaan. Of wil ik de verleiding niet weerstaan? Dat ik blijf roken komt doordat ik verslaafd ben, maar als ik zou willen zou ik die verslaving, weliswaar met moeite, kunnen doorbreken. Maar als ik die wilskracht niet heb, als ik een slappeling ben die niet opgewassen is tegen de prikkels die mij aan het roken houden, rook ik dan nog steeds uit vrije wil? Ik ben nooit gaan roken om verslaafd te worden, maar ik ben het wel geworden.
Ik ben geen leraar geworden omdat ik dat wilde. Sterker nog, toen ik ging studeren wist ik één ding zeker: ik ga niet het onderwijs in; de combinatie filosofie en Nederlands was gericht op het schrijverschap, de journalistiek. Maar nog voor ik afgestudeerd was, heb ik iets gedaan dat ik ook absoluut niet van plan was. Het is in een onbewaakt ogenblik, in een wip gebeurd: ik ging vader worden. Ik moest ineens als gezinshoofd voor brood op de plank zorgen en het eerste baantje dat zich aandiende, was een onderwijsbaan. En anders dan velen om mij heen hadden gedacht, ik bleek het te kunnen, ik vond het leuk, ik kon er mezelf in kwijt. Ik kon mezelf en mijn omgeving wijs maken dat ik wat te vertellen had en dat ik dat ook nog eens goed kon vertellen. Ik ben het mijn hele werkzame leven blijven doen. Veertig dienstjaren in het onderwijs heb ik gehaald, waarvan zevenendertig jaar op dezelfde school. Niet omdat ik dat zo graag wou, maar omdat de omstandigheden dat wilden.
Ik wil mezelf wel wijsmaken dat ik drie keer met mijn volle verstand aan een relatie ben begonnen, maar als ik erop terugkijk zie ik ook bevestigd dat verliefdheid niet hetzelfde is als liefde. Verliefdheid is een noodzakelijke periode van ontoerekeningsvatbaarheid, of zo u wilt blindheid, die het mensen mogelijk moet maken over bepaalde grenzen in zichzelf overmoedig heen te stappen. En als dat eenmaal gebeurd is, is het een kwestie van trouw, doorzettingsvermogen, lafhartigheid of simpele luiheid. Ik vrees dat ik ook in deze meer gereageerd heb op de omstandigheden dan dat ik ze bepaald heb. Ook hier is geen sprake geweest van omdat, maar van doordat.
Ik maak bewust onderscheid tussen oorzaak [doordat] en reden [omdat]. Als mijn gedrag een oorzaak heeft, komt het niet voort uit mijn wil maar uit een aanwijsbare, buiten mijn wil liggende prikkel, omstandigheid. Als mijn gedrag een reden heeft, dan komt het voort uit mijn rationele afweging, uit een keuze die ik maak, uit mijn vrije wil, tenzij ik – en dat zou best wel eens vaker het geval kunnen zijn – achteraf mijn gedrag beredeneer in plaats van vooraf.
Tot zo ver mijn eigen leven. Nu wat abstracter.
Toen Eva, op aandringen van de Slang, de appel plukte uit de Boom van Kennis van Goed en Kwaad, en vervolgens Adam ook verleidde tot het eten van de verboden vrucht, handelde zij toen uit vrije wil? Dat is de cruciale vraag. Handelde zij tegen de wil van God omdat zij meende door te eten van die appel godgelijk te worden – was het haar keuze te verlangen iets te zijn wat ze niet was – of deed zij het doordat haar schepper haar als een wezen had geschapen dat door de duivel kon worden verleid tegen Gods wil in te gaan, als een wezen dat jaloers was op wat de ander heeft. Dat is de kernvraag, want als Adam en Eva een vrije wil hebben die hen verantwoordelijk maakt voor hun daden, hebben zij die vrije wil en verantwoordelijkheid omdat de mens redeneert dat zijn Schepper hem die vrije wil gegeven heeft.
Dit vraagstuk verdeelde in de zeventiende eeuw Arminius en Gomarus. De laatste is de aanhanger van de predestinatieleer, de leer waarin de mens geen invloed heeft op zijn lotsbestemming, geen vrije wil heeft en Eva er dus niets aan kon doen dat zij van de appel wilde eten. Arminius kent de mens wel een vrije wil toe. Het is de keus van de mens om wel of niet in God te geloven, wel of niet van de appel te eten. Volgens Gomarus doen de keuzes in het leven er niet toe, volgens Arminius doen die keuzes er wel toe.
In diezelfde eeuw geloofde Descartes – grondlegger van de moderne wetenschap en filosofie – heilig in de vrije wil, maar stond zijn aanhanger Spinoza op dit punt diametraal tegenover hem. Ik kom daar nog op terug, want ik wil eerst nog verder terug in de geschiedenis, door in dit bouwstuk een Winter-Sint-Jansbouwstuk in te voegen, dat ik eerder opleverde in mijn moederloge Le Profond Silence.
Luister naar dit dichterlijk en moralistisch relaas:
Het bokkenlied
Hoog in de Hemelen boven de Tempelberg,
waar ruimte en tijd en materie verdampt zijn
en Geest het Alles of Niets vult
komt de Godenloge samen in een Schijnsel van Licht,
want waar materie ontbreekt is alles een schijn van zijn.
Alles boven zoals beneden en toch nooit hetzelfde,
want schijn is niet hetzelfde als zijn.
Wie in de Hemelse democratische Orde ook wordt gekozen tot Achtbare Meester, het blijkt altijd de geest van James Anderson, ooit de vleesgeworden Oude Plichten.
Wie ook tot Redenaar, het blijkt altijd de geest van maçon-avant-la-lettre Baruch d’Espinoza , zelfs als hij Johan Wolfgang von Goethe heet.
Wie ook Broeder van Talent is en welke componist hij ook ten gehore brengt, het blijkt altijd de geest van Wolfgang Amadeus Mozart die Wolfgang Amadeus Mozart speelt.
Wij zijn per slot van rekening een symbolische orde.
Waar ruimte en tijd afwezig zijn
en stof en geest een eenheid,
is elke verandering schijn,
maar bovenwereld en onderwereld kijken in elkaars spiegelbeeld. Dus houden ze ook bouwstukken daarboven.
Logisch, als wij het doen, doen zij het automatisch ook.
Het bouwen aan de Tempel gaat boven voort,
zelfs door de geesten die er in wonen.
Maar wie er ook bouwt
en wat er ook gebouwd wordt,
het blijkt altijd hetzelfde, tragische lied: een drieslag in vier tellen: Homeros, Socrates, …, het bokkenlied.
Homeros zegt:
de mens is speelbal in de gril en wil van de goden.
Zijn lach, zijn traan,
zijn kracht, zijn zwakte,
zijn lust, zijn last,
zijn drift, zijn berusting,
hij heeft het niet zonder dat de goden willen dat hij het heeft.
En wat de goden willen
komt voort uit hun onderlinge twist,
hun jaloezie, hun wraak,
hun balorigheid, hun willekeur.
Het zijn immers net mensen.
Een almachtige god bepaalt onze vrije wil.
Homeros kiest voor de mens als slachtoffer van godswil.
De homerische mens heeft geen grip op zijn bestaan.
Socrates zegt:
de mens heeft een keus.
Hij kan in zijn doen en laten
doen en laten.
Dat maakt hem zelf verantwoordelijk.
Hij kan oorzaak scheiden van gevolg,
recht van krom,
goed van kwaad.
Socrates kiest voor de mens als dader.
De socratische mens kan iets met zijn wereld.
Een wereld van verschil tussen Homerus en Socrates,
maar daarboven hoog in de hemelen
weten ze het net zo goed als wij hier beneden:
de werkelijkheid zingt het bokkenlied.
Het bokkenlied is de tragedie.
De bok zong op de Dionysiusfeesten
die de Griekse tragedie baart
met de tragische helden
van Aischylos, Sophocles en Euripides.
Zij leefden lang na Homerus
en minder lang voor Socrates
In de tragedie
maakt de wereld van de goden van Homerus
plaats voor de Moira, het Noodlot.
En als voorlopers van Socrates
zijn het de helden van de tragedie
die aan het Noodlot willen ontsnappen.
De tragische held
wil de wereld naar zijn hand zetten
en met de beste bedoelingen
onderwerpt hij haar aan zijn orde,
tot de chaos van de goden hem tot de orde roept.
Want het onvermijdelijke willen vermijden is hubris:
overmoed en overmaat,
te veel van het goede.
Godenwegen zijn duister
en dat heeft het Licht van de tragische held
niet begrepen.
De tragische mens kan wel kiezen,
maar de werkelijkheid is zo grillig als de wil van de goden
en het menselijk gezichtsveld is beperkt.
Wij nu zijn kinderen van de Verlichting
en in onze blik naar het Oosten gloort hoop;
hoop dat het Licht schijnt in de Duisternis.
Want wij zien wat wij graag zien:
dat het Licht elke dag weer uit het Oosten opdoemt,
dat na Volle Middernacht altijd weer Volle middag komt.
Maar de zandloper draait ook om:
Oost en West zijn in beweging,
het Licht verdwijnt telkens achter de horizon,
na Volle Middag wordt het Volle Middernacht.
Het Duister heeft evenveel bestaansrecht als het Licht.
Het gaat om Licht én Duisternis,
het gaat niet om de overwinning van de één,
maar om het evenwicht tussen beide.
In de tragedie
van de vrije wil in zijn verloren gevecht met de wil der Goden
gaat het om catharsis,
in het reine komen met wat je is overkomen.
Niet die vrije wil is verkeerd
– de mens is verantwoordelijk voor zijn daden –
maar verkeerd is de gedachte dat
die vrije wil het noodlot op andere gedachten zou kunnen brengen.
Leef zoals je leven moet,
aanvaard wie je bent,
aanvaard je lot.
Dat zingt de bok.
De ballade van de bok
is het verhaal van de Geblokte Vloer
waarop onze tragedie die leven heet
zich in op- en ondergaand Licht voltrekt.
Tot zover dit Sint-Jansbouwstuk, dat in essentie mijn idee van de vrije wil uit de doeken doet, een idee dat je ook terugvindt bij Spinoza.
De idee van de vrije wil is dat we ons leven naar eigen keuze kunnen inrichten. De invloed die wij op die inrichting hebben is overigens altijd betwijfeld. In de filosofie is er altijd al discussie geweest over de mate waarin de mens handelt naar eigen wil of onder invloed van andere krachten. In de hedendaagse wetenschap lijkt de vrije wil zijn laatste adem nabij. Van alles en nog wat krijgt nu de schuld van wat we doen, zelfs de tijdgeest; de mens zelf lijkt er niet meer aan te pas te komen.
Als we erover discussiëren staan twee uitersten tegenover elkaar. Ofwel de mens is volledig vrij in zijn handelen ofwel volledig gedetermineerd door invloeden van buitenaf.
Descartes schreef in 1641: "De vrijheid van de wil is zo groot dat het idee van iets dat groter is mijn voorstellingsvermogen voorbij gaat. De wil wordt op geen enkele manier beperkt en is zelfs niet minder vrij dan die van God."
Spinoza, die voortbouwt op Descartes, is het met Descartes niet eens. De mens is bij Spinoza deel van de natuur, onderworpen aan de natuurwetten en die laten hem geen ruimte voor vrij handelen, hoogstens voor vrij denken dat hij vrij handelt.
Het standpunt van Descartes klinkt radicaal, maar is best voorstelbaar. Wie met een pistool op zijn hoofd gedwongen wordt zijn pincode te geven, kan er altijd voor kiezen te zwijgen. In zijn hoofd heeft een mens altijd een keuze om iets wel of niet te doen. Zo simpel bekeken is onze keuzevrijheid onbeperkt.
Ja, zeggen de deterministen, in zijn hoofd wel, maar in hoe de mens “kiest” niet. De menselijke wil wordt in feite bepaald door invloeden van buitenaf. Het geheel waarvan de mens deel uit maakt bepaalt wie hij is en wat hij doet: de natuur, de cultuur waarin hij opgroeit, zijn opvoeding, zijn ervaringen, zijn vooroordelen, zelfs de taal waarin hij zich uit. Wij zijn ons brein, zegt Dick Swaab dan.
De vraag is dus: wie of wat bepaalt wat ik wil? Ben ik dat of zijn dat de omstandigheden? Lees ik de Bijbel omdat ik dat wil of doordat ik christen ben. Ben ik christen omdat ik daarvoor gekozen heb of doordat ik in een christengezin ben opgegroeid? Ben ik daar opgegroeid omdat ik dat wil, of doordat …? Kortom: komt wat ik doe echt alleen voort uit eigen wil, uit mezelf en uit niets of niemand anders? Geef daar maar eens antwoord op. En is dat antwoord dan een antwoord uit vrije wil, dus uit niets anders dan dat ik dat antwoord wil, of wordt dat antwoord bepaald doordat het aan wetenschappelijke regels, aan natuurwetten moet voldoen?
Nu kan de wetenschap beweren wat ze wil – let op deze paradoxale constructie: de wetenschap kan beweren wat ze wil –, we willen de vrije wil niet kwijt. Zonder vrije wil zijn we niet verantwoordelijk voor onze daden, is er in ons handelen niets goed of fout. Dat willen we niet. We willen zó graag dat wij ons eigen handelen bepalen, dat we op God gelijken, dat we een God gecreëerd hebben die de mens een vrije wil heeft gegeven. En als we God buiten beschouwing laten, is er altijd nog ons rechtssysteem dat ervan uitgaat dat we het goede kunnen doen en het kwade kunnen laten. In ons mensbeeld zijn we Socratische mensen. Dat is in onze wereld zo fundamenteel: als de mens geen keus heeft, stelt gehoorzaamheid aan de Heer of aan de wet niets voor.
Als anderen zich beroepen op omstandigheden die van invloed zijn geweest op hun handelen vinden we dat eigenlijk zwak. Zelf willen we niet graag verminderd toerekeningsvatbaar gevonden worden. Maar ja, als u zelf op het matje van uw Hoogste Rechter moet komen, hoe bedwingt u dan de onweerstaanbare neiging te vluchten in verontschuldigende verklaringen?
Op absolute verantwoordelijkheid durven we namelijk ook weer niet blind te varen. Als al ons handelen voortkomt uit vrije wil, maakt de gelegenheid niet langer de dief, stelen we uit vrije wil. En we weten wel dat het juist vaak de gelegenheid is die de dief maakt. Dus is het niet zo gek dat we de omstandigheden betrekken bij ons oordeel over de dief. Het is niet kwalijk dat we de vrijheid van meningsuiting willen vrijwaren van haat zaaien en oproepen tot geweld. We willen niet de omstandigheden creëren waarin mensen zich gerechtvaardigd voelen anderen buiten te sluiten of in elkaar te slaan.
Kortom, de vrije wil is niet zo simpel.
De vrije wil is een geloof, zoals het geloof in God, in de ziel, in de geest. De vrije wil behoort tot dat deel van de in het menselijk brein ontwikkelde taal dat naar niets verwijst dat in de wereld van de feiten bestaat, maar dat wel een grote rol is gaan spelen in hoe wij de wereld zien.
In die talige wereld ook komt een vrij man onze loge binnen,
uit eigen vrije wil …
en omdat/doordat zijn vrouw hem heeft aangespoord,
omdat/doordat “Het verloren symbool” zo’n mooi boek is,
omdat/doordat geheimen hem altijd al hebben aangetrokken
of omdat/doordat hij een plaatsje zoekt in een kudde
die ook zonder dogma’s bijeen blijft.
En waarom of waardoor dat zo is, ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat er geen kindertjes ter wereld komen als men niet uit vrijen wil.
Ongetwijfeld geeft mijn uiteenzetting aanleiding om met elkaar verder te praten over onze toerekeningsvatbaarheid.
Ik ben daar,
uit vrije wil of doordat ik ben zoals ik ben,
graag toe bereid.