top of page

Maçonnelogie 2            KUZ januari 2011

Broeder Dekker

“Ik wil liever staan aan de drempel van het huis mijns Gods dan verblijven in de tenten der Goddeloosheid.” zingt psalm 84, vers 11. 

Zo gretig was ik niet, toen mij gevraagd werd de functie van Dekker op mij te nemen. Ik zei niet meteen ‘ja’. Nog maar net meester vond ik toch in al mijn onbescheidenheid een rol met wat meer tekst beter bij mij passen. Vaderlijke broeders adviseerden mij toch ja te zeggen.   

Wat is de rol van Dekker? Er staan! Recht tegenover de Achtbare. Op die denkbeeldige lijn die midden door de loge loopt, de middellijn, die mystieke lijn die dwars door ons leven en dwars door de eeuwige tijd en ruimte loopt. Recht op, knieën op slot, heupen strak, schouders recht, kin fier vooruit. Maar van zolang staan worden voeten warm, verkrampen kuiten, protesteren wervels in de holle onderrug en ondertussen treiteren gedachten als nachtelijke muggen het hoofd. Er is slechts één verlangen: zitten.   

De eerste keer dat ik als Dekker op mag treden, houd ik het staan tot het einde toe vol. Goed gedaan, jochie, mag ik mezelf complimenteren, want van de Broeders is het niemand opgevallen.’s Nachts word ik wakker: kramp in het rechterbeen. Strak strekken en de voet naar boven trekken is de remedie, maar eenmaal wakker laat de slaap zich niet meer vatten en heb ik de tijd om naar mezelf te kijken, staande als Dekker in de loge.   

Ik wil het echt goed doen. Ik posteer mij met het vlammend zwaard in de wijd open tempelpoort en wacht tot uit de Voorhof de Achtbare en zijn Opzieners mij het wachtwoord komen geven om naar binnen te mogen. Ik houd het zwaard schuin naar beneden voor mij uit, de punt op kniehoogte. Dat heb ik in andere loges gezien en het lijkt mij een mooi stukje ritueel: na het juiste wachtwoord de doorgang verlenen. 

De Ceremoniemeester geeft het sein dat de muziek kan starten en dan brengt hij de Meester en zijn Opzieners op. De tempeldeur moet dicht, zegt hij. Ik gehoorzaam. Daarna de Drieslag. Poort weer open en dan lopen zij mij zonder paswoord te geven voorbij. Waarom negeren zij mij? Ben ik hun Dekker niet? Voor het eerst maak ik mee hoe de Achtbare en de Opzieners hun plaats innemen. Als je het nooit gezien hebt, kun je fantaseren. De werkelijkheid kan mee en tegenvallen. Mij valt het niet mee.   

Als de kolommen zich melden aan de poort vergeet ik verbouwereerd het blokkeren met het zwaard en het blikken in de ogen van de broeder die mij het paswoord toefluistert. Pas bij de eerste meester ben ik weer bij bewustzijn. Ik hanteer het zwaard en zoek in het duister het oogcontact. Maar dan staart een ervaren Meester naar mijn zwaard en schudt driftig van nee. Eigen initiatief wordt niet op prijs gesteld. Symbolen zijn vrij interpreteerbaar, maar aan de mores van deze loge wordt niet gemorreld. Tot eigen verbazing ben ik minder eigengereid dan ik mijzelf inschat, want ik staak onmiddellijk het gedoe met het zwaard en laat elke broeder met al of niet verstaanbaar paswoord de werkplaats binnen wandelen. 

Een vol uur sta ik stijf voor de poort en van het rituaal dringt weinig tot mij door. Aan het eind van de tafelloge ben ik de tekst de Tylers toast kwijt. Dekker zijn is nog zo simpel niet. Daar mag ik best even van wakker liggen.   

Wat houdt het zijn van Dekker in? Wat doet dat Vlammend Zwaard in zijn handen? Is de Dekker de aartsengel die ons de weg verspert naar het Hof van Eden? Gaan we een door god verboden gebied binnen? Het zwaard blijkt geen slagboom om ons tegen te houden. Het scheidt de stof van de geest, leert het instructieboek mij. 

Mooi dualisme, dat wel, maar deze Dekker is monist. Die formuleert het liever zo: als de Loge naar behoren is gedekt, heeft het ik het behept zijn met zichzelf achtergelaten en bevinden we ons in het streven naar het opgaan in het Geheel [Heel Al]. Daarom dragen we allemaal dezelfde naam. Maar je ik achterlaten valt niet mee. Daar is geweld voor nodig, de bliksemkracht van het Vlammend Zwaard. 

En met die geruststellende gedachte moet ik in slaap gevallen zijn.

bottom of page