top of page

41

Bouwstuk opgeleverd

2014 09 19 De Friesche Trouw

2014 10 20 Industria

2015 02 03 Acacia

2015 02 09 De Veluwe

2015 02 12 Concordia Res Parvae Crescunt

2015 03 12 Het Azuren Gewelf

2015 04 23 Tamarisk

2015 09 30 Le Profond Silence

MINDER IK, MEER BROEDER

Ik neem u mee naar zaterdag 21 juni 2014, de dag na de dag die ik wist dat zou komen, de dag waarop ik door Loge De Friesche Trouw geïnstalleerd ben tot Voorzittend Meester, een dag die mijn Broeders voor mij tot een feest hebben gemaakt, tot na volle middernacht. Maar in de vroege ochtend van de “day after” reizen drie afgevaardigden van De Friesche Trouw en de Voorzittend Meester van Het Azuren Gewelf af naar ’t Spant in Bussum, naar de Algemene Ledenvergadering van de Orde van Vrijmetselaren van het Grootoosten der Nederlanden. We hebben alle vier zeer kort geslapen maar de blije stemming van de vorige avond zet zich in geanimeerde gesprekken voort. In de ontvangsthal is het handen schudden, koffie scoren, en nog meer handen schudden. Her en der krijg ik felicitaties. De stemming zit er goed in. Bij het inchecken bij binnenkomst hebben we gekleurde kaarten gekregen met een letter er op. Die blijkt te bepalen in welk vak we zitten. We kunnen niet lekker bij elkaar gaan zitten, maar dat mag de pret niet drukken. Ik mag daar zitten met het cordon van de Voorzittend Meester om. Ik ben trots, ik ben blij. De vergadering wordt geopend, het geroezemoes verstomd. Zoals altijd is het eerste agendapunt na de opening van de vergadering de rede van de Grootmeester. En ik hoor hem zeggen: “Het is een droevig ogenblik waarop wij elkander wederzien.” Alsof er een emmer ijsblokjes over je heen wordt gegoten.

Juist in mijn stemming van euforie is deze opening een voltreffer. De Grootmeester is teleurgesteld in zijn Broeders en zijn droefheid komt voort uit – ik citeer:

“Teleurstelling over de discrepantie tussen enerzijds de hoogdravende idealen die wij plegen uit te dragen – harmonie, verdraagzaamheid, zelfkennis, steun aan de medemens enzovoort – en anderzijds onze feitelijke gedragingen, vaak gekenmerkt door onvermogen en tekortschieten.

Geldingsdrang van maçonnieke ego’s, lichtgeraaktheid, de neiging om eerst woede of ergernis uit te schreeuwen en pas daarna te gaan nadenken, het je niet kunnen verplaatsen in de gedachtegang van andermans ideeën … als we die toevallig niet delen.

Niets menselijks is ons vreemd, is dan vaak onze reactie. Dat mag correct zijn als constatering, het zou voor geen enkele maçon bevredigend moeten zijn.Wij leggen de lat toch hoog, streven menselijke deugden na, willen onszelf ontwikkelen, werken aan onze ‘ruwe steen’?”

Einde citaat. Het is niet helemaal eerlijk om hier te eindigen, want de Grootmeester gaat vervolgens in op twee voorbeelden van niet-maçonniek gedrag. Het eerste is het onbeheerst en onredelijk reageren op het interview met Van Agt in ‘Hét Algemeen Maçonniek Tijdschrift, Vrijmetselarij’ – dat in alle Loges waar ik met de regelmaat van een kapotte klok mijn gezicht laat zien verontwaardiging heeft opgeroepen – en het tweede de onheuse bejegening van Beatrix de Graaf, die bij het afscheidsfeestje van Pauw & Witteman nog even de gelegenheid te baat neemt haar ongenoegen te ventileren over hoe de maçonnieke wereld reageert op het NOS-interview met haar, waarvoor zij naar aanleiding van de terreurdaden van Anders Breivik als zogenaamde deskundige halsoverkop naar de studio is geroepen. En de Grootmeester concludeert dan: “Uitglijers van anderen zijn vervelend, maar die van maçons zijn vele malen ergerlijker.”

Ik heb de haatmail gezien die op de redactie van ‘Vrijmetselarij’ en bij het secretariaat van de Orde is binnengekomen en ik kan u verzekeren dat daarin van harmonie en verdraagzaamheid, van hoffelijkheid en wellevendheid, van gelijkwaardigheid van alle mensen, kortom van de waarden die de Vrijmetselaar in theorie koestert, niets is overgebleven. En ik koester de illusie dat geen van u zich ooit als Vrijmetselaar schuldig heeft gemaakt aan het schrijven van dat soort mail.

Terug naar ’t Spant. Ik zit daar tussen vele mij bekende en onbekende gezichten, tussen talloze maçonnieke ego’s – ik ontken het niet, ik ben er zelf ook een – vaak doorgewinterde maçons, die het gedachtegoed van de vrijmetselarij stuk voor stuk fantastisch kunnen uitdragen. En ik kan me niet voorstellen dat die zich kunnen verlagen tot het niveau van de haatmails die ik gelezen heb. Maar als ik weer in gedachten haal wat ik daarin gelezen heb, dan snap het ‘droevig ogenblik’ van de Grootmeester. Zou er iemand in deze zaal zitten die zich nu persoonlijk aangesproken voelt? Ben ik zo naïef dat ik niemand uit mijn maçonnieke omgeving ken van wie ik zou durven denken dat die tot dezulken behoort? O zeker, ik heb meerdere broeders horen uitspreken dat zij het volstrekt logisch zouden hebben gevonden dat de hoofdredacteur van ‘Vrijmetselarij’ uit schaamte zijn functie zou neerleggen. Ik heb mezelf toen afgevraagd en vraag het nu ook u: is zo’n reactie in de Rechte Verhouding? Heb ik het recht hier een ander de maçonnieke maat te nemen, hem te verwijten dat hij ‘onbehouwen’ is, een onbewerkte, ruwe steen?

Het nadeel van het geven van voorbeelden is dat de mens geneigd is op de voorbeelden in te gaan en niet op dat waarvan het voorbeelden zijn. Het gaat om voorbeelden van niet-maçonniek gedrag. Door voorbeelden te geven maakt de Grootmeester aan de ene kant duidelijk wat hij bedoelt, maar leidt hij aan de andere kant ons ook af van de kern van wat hij wil zeggen: “Niets menselijks is ons vreemd, is … vaak onze reactie als we ons niet-maçonniek gedragen Dat mag correct zijn als constatering, het zou voor geen enkele maçon bevredigend moeten zijn. Wij leggen de lat toch hoog, streven menselijke deugden na, willen onszelf ontwikkelen, werken aan onze ‘ruwe steen’?”

Maçonnieke theorie is wat anders dan de ruwe praktijk: de ruwe steen is geen kubieke steen. Tussen droom en daad staan geen maçonnieke wetten in de weg, maar wel de mens, die zichzelf niet kent en die zijn wereld van mooie woorden maar al te vaak niet weet te doen kennen in het Westen … en in het Oosten. Ik heb nooit een haatmail geschreven, dus ik zou me hier niet aangesproken hoeven voelen. Maar los van zijn voorbeelden spreekt Broeder Willem Meijer wel degelijk ook mij aan, of liever gezegd: ik voel mij door hem aangesproken. Ik heb met hem reden tot droefheid, want al heb ik mij nooit verlaagd tot haatmail, ook ik ben vaak genoeg te onbeheerst mens. Niets menselijks is ook mij vreemd en ook ik maak me er met dat excuus te vaak gemakkelijk vanaf. 

Ik zit dit zomerreces met twee pastmasters een hapje te eten in het late avondzonnetje. We hebben het over de maçonnieke lat en opeens ligt de vraag op tafel: waar is het het moeilijkst om vrijmetselaar te zijn? Spontaan welt bij ons alle drie hetzelfde antwoord op: thuis! Zeker, in de privésfeer, ja vooral daar, waar ik, o God betere het, roep dat als er toch één plek is waar ik geheel mezelf moet kunnen zijn dat thuis is. Realiseer ik me wat ik zeg? Dat thuis een plek is waar ik geheel mezelf moeten zijn, een onbehouwen ruwe steen. Hoef ik dan daar, tussen mijn naaste naasten, tegenover degene die ik dat tweede paar witte handschoenen heb gegeven als symbool van onschuld, het kubieke niet na te streven? Is liefde dat wij elkaars ruwheid verdragen of moet ik ook daar nastreven beter mens te zijn? Misschien herkent u het. Sinds deze zomer vraag ik het mijn medebroeders en nu weet ik dat ik zeker niet de enige ben die ervaart dat we juist van de mensen die we liefhebben soms het uiterste vragen. De schaamte voorbij!

De kern, Broeders, van wat de Grootmeester aan de orde stelt zit niet in die twee voorbeelden – daar kunnen we ons te gemakkelijk van los maken, en zo bont, mag ik hopen, maken de meeste Broeders het niet – de kern is het excuus voor eigenlijk niet-maçonniek gedrag: het excuus dat niets menselijks ons vreemd is. Het kan wel waar zijn dat vrijmetselaren mensen zijn aan wie niets menselijks vreemd is, maar het mag voor een vrijmetselaar geen excuus zijn. De maçonnieke lat ligt echt hoger. Met de acceptatie dat we nu eenmaal zijn zoals we zijn, lopen we onder de maçonnieke lat door. Wij zijn ruwe stenen zoals we zijn, maar vrijmetselaars horen eraan te hakken, horen ernaar te streven kubieke stenen te worden, betere mensen, geschikt om de tempel mee te bouwen, een betere wereld. “Ik ben nu eenmaal zoals ik ben, een ruwe steen”, is geen maçonnieke reactie op niet-maçonniek gedrag. Wie van ruwe steen wil worden tot een zuivere kubiek, erkent bij niet-maçonniek gedrag dat hij niet gehandeld heeft zoals hij had willen handelen. Ik ben die ik ben, ja, maar ik wil zo niet zijn. Sorry. Ik ben ‘ruw’ geweest, waar ik ‘kubiek’ had willen zijn.

Het doel dat ik mij stel als vrijmetselaar is een ambitieus doel, een maçonniek doel. Daarmee leg ik de lat niet hoger dan de vrijmetselarij altijd heeft gedaan – die lat heeft namelijk altijd hoog gelegen – maar ik wil die lat voor mezelf zichtbaarder maken, helderder in beeld brengen. Ik wil zoeken naar wat het kubieke, dat wij nastreven, in de praktijk voor mijn gedrag inhoudt, hoe ik handen en voeten kan geven aan het vrijmetselaar zijn. Dat moet voor mij het gewone werk zijn, de ware en noeste maçonnieke arbeid.

Om te beginnen houdt zoeken naar het kubieke niet in dat ik de ander ga beoordelen op al of niet maçonniek gedrag. Een vrijmetselaar hakt niet aan andermans ruwe steen. ‘Op U komt het aan’ betekent dat ik verantwoordelijk ben voor mijn eigen gedrag, dat ik aan mezelf werk. Dat hoef ik gelukkig niet in alle eenzaamheid te doen. Ik heb Broeders om me heen die hetzelfde proberen. In feite is het groepsarbeid, arbeid in een Broederschap. De ideale Broederschap is een omgeving die individuen stimuleert zich kubiek, in de Rechte Verhouding, te gedragen. Ware, dus theoretische, Broederschap gaat ervan uit dat de ander probeert zich kubiek te gedragen. Een ware Broeder verwijt het de ander dus niet als het eens een keer niet lukt, maar stelt maçonniek gedrag tegenover niet-maconniek gedrag. Dat is de theorie, maar wel met het doel die praktijk te laten worden. Dat is de lat en die ligt hoog: een fout van een ander is geen excuus voor een fout van mezelf; zelfs niet als de ander in zijn fout volhardt. Broederlijk is het te beseffen dat de ander ook maar een mens, een ruwe steen is, maar voor mezelf is het ruwe steen zijn geen excuus: op mij komt het aan.

Broederlijk is dan ook dat ik me open stel voor hulp van anderen. Door twijfel open te houden aan de correctheid van eigen gedrag en de ander gelegenheid te geven mij bij mijn streven te helpen, kan ik Broeders de ruimte geven Broederlijk te zijn. Alleen als ik me kwetsbaar opstel, kunnen zij hun best doen mij niet te kwetsen, maar te steunen. Als ik er blijk van geef hun hulp te waarderen, maak ik het hen en mezelf makkelijker.

‘Op U komt het aan’ betekent Broeder zijn én Broederschap toelaten. Broederschap eisen van een ander is niet Broederlijk, dat is hakken aan andermans ruwe steen.

Ik ben me ervan bewust dat er broeders zijn die hoge verwachtingen hebben van de vrijmetselarij en teleurgesteld zijn als de broederschap hun niet brengt wat zij ervan verwachten. Voor mij geldt ook hier: ‘Op mij komt het aan’. Ik ben verantwoordelijk voor mijn eigen teleurstellingen. Ja, Cees, de maçonnieke lat ligt erg hoog, je loopt er heel gemakkelijk onder door. Het is niet niets wat we hier in de loge van elkaar verwachten, het is zware en noeste arbeid als je het schootsvel met recht wilt dragen. Maar niet op de ander, op u komt het aan: het is niet aan mij iets te verwacht van de ander, het enige wat ik geven kan is mezelf. Die zware opdracht is desondanks de ultieme Rechte Verhouding.

Afgelopen week zit ik op mijn studeerkamer een van onze ritualen voor te bereiden en ik stuit op de zin die ik al zo vaak heb gehoord: “Alleen de Meester geeft zich helemaal”. En plotseling realiseer ik mij dat voor de Meester de lat nog hoger ligt. Misschien wel te hoog. Ik ben immers ook zo’n maçonniek ego, die meer energie stopt in mooie woorden dan in het voegen van de daad bij het woord. Ik kan het prachtig vertellen, maar kan ik het waar maken? Op mij komt het aan, ik zal het oordeel over mezelf moeten vellen en de uitkomst omzetten in daden.

Ik realiseer me dat ik mijn bouwstuk wel in de ik-vorm kan gieten, maar dat die vorm niet wegneemt dat ik in feite ook u de maçonnieke lat voor hou. De vorm kan de moralistische inhoud niet verhullen. Als ik u mijn zoektocht voor houd, houd ik u automatisch een spiegel voor. Laten ik er niet omheen draaien, in feite zeg ik tegen u wat ik vind dat u moet doen: zoeken naar wat het voor uw gedrag concreet betekent vrijmetselaar te zijn. En wie zoekt naar de weg die de symbolen ons wijzen, kan niet anders dan hakken aan zijn eigen ruwe steen en afblijven van andermans steen. En dat is geen simpel uit te voeren opdracht.

Ieder heeft de vrijheid om zelf de vrijmetselaarssymbolen in te vullen, maar die vrijheid maakt wat we hier doen niet vrijblijvend. Wij spreken niet voor niets over ‘De plichten van de vrijmetselaar’, plichten die al in de 18 eeuw door Anderson verwoord zijn en nog altijd doorklinken in de Ordewetgeving, in het Statuut en Reglement van onze Orde. Paul Marselje heeft daarover geschreven in het augustusnummer van ‘Vrijmetselarij’ dat u begin september 2014 hebt ontvangen. De redacteur heeft erboven gezet: Hoezo vrijblijvend?

Als onze symbolen vrijblijvend zijn, zijn ze betekenisloos en is de vrijmetselarij een lege huls. Zo ervaar ik de loges waar ik kom beslist niet, in tegendeel, ik voel mij ook hier gestimuleerd in mijn pogingen minder ik en meer broeder te worden. Maar we weten allemaal dat we nog een lange weg te gaan hebben om van de theorie praktijk te maken, de daad bij het woord te voegen. 

bottom of page