top of page

VRIJMETSELAARSTAAL 1              Thoth 2020 nr 1

IN ‘T AEPJEN

Eind januari 2019 reis ik vanuit het Oosten naar het Westen, van Kampen naar Amsterdam, van de gezapige rust van een trage rivier naar een wereld die op mij zo niet verward en verdeeld, dan toch zo overijverig als een mierenhoop overkomt. In mijn agenda staat een broederlijk treffen met de hoofd- en eindredacteur van een tweemaandelijks maçonniek blad, dat zich verheft boven de begrippen regulariteit en irregulariteit. Ondanks de regen is het is geen droevig ogenblik waarop wij elkaar weerzien, wel lang geleden, maar de arm om de hals van de meester is als van gisteren. We gaan naar ‘In ’t Aepjen’ een overvolle kroeg op de Zeedijk, waar de anonimiteit zorgt voor een getande rand en staande met een glas in de hand wanen we ons in de vertrouwelijkheid van een zevende graad. We bespreken met een mengeling van ernst en luim en zonder competitie het leven met de struikelblokken, het gehannes met de koevoet en het schuifelen langs de buitenste duisternis. Onze bittere beker konden we net iets te makkelijk tot de bodem leegdrinken. Ik trek de conclusie dat we blijkbaar weinig geleerd hebben van onze ervaringen, maar dat zeg ik niet, want ik hak niet aan zijn steen en mag alleen voor mezelf spreken. Wel zijn we het er samen stellig over eens dat het streven naar volmaaktheid symboliek is en er niet toe mag leiden dat je ooit denkt het doel te hebben bereikt. Er komen stoelen vrij. Broeders, neem uw plaatsen!

Dan worden de echte sluizen der welsprekendheid geopend. De toon verandert, het studentikoze gaat eraf, de roddel gaat eruit, de luim wordt functioneel ingezet om de ernst dragelijk te houden. We steken de koppen dichter bij elkaar, want in het geroezemoes van de kroeg moet je luid spreken om voor slechthorenden verstaanbaar te zijn en dit deel van het gesprek is sub rosa, We moeten eruitgezien hebben als twee karikaturale spionnen in een stomme film, zo fluisteren we in elkaars oor. Als de kroegtijgers hadden geweten dat hier twee vrijmetselaren zaten, zouden we ineens het bewijs zijn geworden voor de waarheid van complottheorieën. Maar ze weten niet dat we Broeders zijn. Ze zien wel dat we iets met elkaar hebben, maar niet wat we met elkaar hebben. Dat we Broeders zijn mogen ze overigens best weten, maar wat we hier met elkaar bespreken gaat niemand buiten ons twee wat aan. 

Als we de kroeg verlaten om op weg te gaan om in ‘De Oesters van Nam Kee’ een hapje te eten is er afgesproken dat ik een column ga verzorgen in Thoth. Vanwege mijn lidmaatschap van het Hoofdbestuur zal ik dat doen onder pseudoniem. Er is geen last van ons afgevallen, want die was er niet; we hebben hoogstens elkaar nog wat verder ingewijd. We kunnen dus met recht ons Broedermaal genieten. We vinden de luim om de luim weer terug, lachen om elkaar en met elkaar. Twee egeltjes voor wie stekeligheden tot hun natuur behoren. 

Voor de nummers 2019 2-6 schrijf ik vijf Brockstukken. Voor de broeders die mij beter kennen is al vrij snel duidelijk dat ik achter het pseudoniem JWC Brock schuilga. Het is dus ook logisch dat ik in het vervolg onder eigen naam columnist ben. Maar nu met een andere opdracht. Met JWC Brock verdwijnen de Brockstukken en de nieuwe column zal gaan over maçonniek taalgebruik onder de naam Maçonnelogie. Dit is de eerste aflevering.

bottom of page